ECLI:NL:HR:2011:BP1489
Hoge Raad
- Cassatie
- C.B. Bavinck
- A.R. Leemreis
- J.A.C.A. Overgaauw
- P.M.F. van Loon
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Uitleg van het begrip ‘verbonden lichaam’ in de vennootschapsbelasting en de rol van zeggenschapsverhouding
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van X B.V. tegen een uitspraak van de Rechtbank te Arnhem, die op 26 januari 2010 een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2004 had verminderd. De Rechtbank oordeelde dat X B.V. en D N.V. als verbonden lichamen moesten worden aangemerkt op basis van artikel 10a, lid 4, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Dit oordeel was gebaseerd op de zeggenschapsverhouding en het belang dat H had in beide vennootschappen, ondanks dat hij minder dan een derde van de stemrechten bezat.
De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de definitie van 'verbonden lichaam' niet alleen gebaseerd is op het financiële belang, maar ook op de invloed die een aandeelhouder kan uitoefenen via stemrechten. De Hoge Raad benadrukte dat de wetgever met de wijziging van de wet beoogde om de reikwijdte van het begrip verbonden lichamen te verruimen. Dit betekent dat een aandeelhouder met een financieel belang van ten minste een derde gedeelte, ook al minder stemrechten heeft, nog steeds kan worden aangemerkt als verbonden lichaam.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van de Rechtbank werd bekrachtigd. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 8 april 2011.