ECLI:NL:HR:2011:BP3073

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02169
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorlopige aanslag en heffingsrente in het bestuursrecht

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Minister van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 april 2010, betreffende een aan belanghebbende opgelegde beschikking heffingsrente. De zaak betreft een nadere voorlopige aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor het jaar 2007, waarbij gelijktijdig heffingsrente in rekening werd gebracht. De belanghebbende maakte bezwaar tegen de beschikking inzake heffingsrente, maar de Inspecteur handhaafde deze beschikking. De Rechtbank te Breda verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verminderde de in rekening gebrachte heffingsrente. De Inspecteur ging in hoger beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. Hierna stelde de Minister van Financiën beroep in cassatie in.

De Hoge Raad beoordeelt de middelen en concludeert dat deze falen op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest van 30 september 2011. De Hoge Raad oordeelt dat het opleggen van een nadere voorlopige aanslag tot een negatief bedrag mogelijk is en dat de keuze hiervoor aan de inspecteur is. Tevens wordt vastgesteld dat het rentenadeel dat door deze keuze ontstaat, moet worden vergoed op grond van het evenredigheidsbeginsel. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond en legt een griffierecht op van € 448 aan de Staat ter zake van het door de Minister ingestelde beroep in cassatie.

Uitspraak

Nr. 10/02169
14 oktober 2011
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Minister van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 april 2010, nr. 09/00094, betreffende een aan X te Z (hierna: belanghebbende) gegeven beschikking heffingsrente.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een nadere voorlopige aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet opgelegd. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is heffingsrente in rekening gebracht. De beschikking inzake heffingsrente is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 08/3768) heeft het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de in rekening gebrachte heffingsrente verminderd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Minister heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 30 december 2010 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
De Staatssecretaris van Financiën heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen falen op de gronden die zijn vermeld in het arrest van de Hoge Raad van 30 september 2011, nr. 10/02171, LJN BP3073, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp, M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2011.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Minister van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 448.