ECLI:NL:HR:2011:BP3871
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- A.R. Leemreis
- E.N. Punt
- J.A.C.A. Overgaauw
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Omzetbelasting en belastingplichtigheid van vennootschappen die geldsommen inlenen en op deposito zetten
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 september 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan X B.V. was opgelegd over het tijdvak van 1 april 2003 tot en met 30 juni 2005. De Inspecteur had de naheffingsaanslag gehandhaafd, maar de Rechtbank te Haarlem verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond en vernietigde de aanslag. Het Hof bevestigde deze uitspraak, waarna de Staatssecretaris in cassatie ging.
De Hoge Raad oordeelde dat belanghebbende, die geldsommen had verkregen door het uitgeven van obligatieleningen en deze ter beschikking stelde aan een financiële instelling in Bulgarije op basis van deposito-overeenkomsten, handelde als belastingplichtige in de zin van de Zesde richtlijn en de Wet op de omzetbelasting. De Hoge Raad volgde het oordeel van het Hof dat belanghebbende bedrijfsmatig handelde en dat het uitlenen van geldsommen op basis van deposito-overeenkomsten niet uitgesloten kan worden van de werking van de omzetbelasting.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 2622 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest bevestigt de belastingplichtigheid van vennootschappen die op een bedrijfsmatige wijze geldsommen inlenen en op deposito zetten, en verduidelijkt de reikwijdte van de Zesde richtlijn in dit verband.