ECLI:NL:HR:2011:BP4952

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/05350
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekverlening en termijn van dagvaarden in internationaal procesrecht

In deze zaak gaat het om de vraag of verstek kan worden verleend tegen een gedaagde die in Canada woont en niet is verschenen op de zitting van de Hoge Raad. De erven van [betrokkene 1], vertegenwoordigd door [betrokkene 2], hebben cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam. De dagvaarding is op 3 november 2010 aan de gedaagde betekend, maar deze is niet verschenen op de zitting van 17 december 2010. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verstekverlening. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de dagvaardingstermijn voor een partij met een woonplaats in een bij het Haags Betekeningsverdrag aangesloten staat, ten minste één week bedraagt indien de dagvaarding aan het kantoor van de advocaat wordt uitgebracht. In dit geval is de dagvaarding op de juiste wijze betekend en is de termijn van dagvaarding in acht genomen. De Hoge Raad heeft daarom het verzoek tot verstekverlening toegewezen. De beslissing is genomen door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 15 april 2011.

Uitspraak

15 april 2011
Eerste Kamer
10/05350
RM/MD
De erven van [betrokkene 1], te dezen vertegenwoordigd door [betrokkene 2] executeur-testamentair,
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. E.H. van Staden ten Brink,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
2. [Verweerder 2],
Zowel pro se als in hun hoedanigheid van ouders en wettelijk vertegenwoordigers van [betrokkene 3],
allen wonende te [woonplaats], Canada,
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eisers] en [verweerder].
1. Het geding in cassatie
1.1 [Eisers] hebben bij exploot van 3 november 2010 aan [verweerder 2] en [verweerster 2] - hierna in enkelvoud aan te duiden als [verweerder] -, beiden woonachtig te [woonplaats], Canada, doen aanzeggen dat zij beroep in cassatie instellen tegen het op 3 augustus 2010 door het gerechtshof te Amsterdam gewezen arrest tussen [betrokkene 1] als appellant in het principale beroep, tevens geïntimeerde in het incidentele beroep, en [verweerder] als geïntimeerde in het principale beroep, tevens appellant in het incidentele beroep.
[Eisers] hebben voorts [verweerder] gedagvaard te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad van 17 december 2010.
1.2 Het exploot is, naar het vermeldt, op de voet van art. 63 Rv. uitgebracht ten kantore van mr. M.F. Hartman te Amsterdam, de advocaat bij wie [verweerder] in de vorige instantie laatstelijk ter zake woonplaats heeft gekozen.
1.3 Op de dienende dag is [verweerder] niet verschenen.
[Eisers] hebben verzocht tegen [verweerder] verstek te verlenen.
1.4 De Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper heeft ter terechtzitting van 11 februari 2011 schriftelijk geconcludeerd tot verstekverlening tegen [verweerder].
De advocaat van [eisers] heeft bij brief van 18 februari 2011 op die conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het verzoek tot verstekverlening
2.1 De cassatiedagvaarding is niet aan [verweerder] in persoon uitgebracht, maar is op de voet van art. 63
lid 1 Rv. gedaan aan het kantoor van de advocaat bij wie [verweerder] in de vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen. [Verweerder] heeft noch in Nederland, noch in een Staat als bedoeld in art. 115 lid 1 Rv., een bekend werkelijk verblijf. Zijn woonplaats bevindt zich in een bij het Haags Betekeningsverdrag (Verdrag van 15 november 1965, Trb. 1966, 91 en 1969, 55) aangesloten, buiten Europa gelegen, Staat. De termijn van de dagvaarding zou dus op de voet van art. 115 lid 2 Rv., dat ertoe strekt te waarborgen dat de gedaagde voldoende tijd krijgt ter voorbereiding van zijn verdediging, ten minste drie maanden moeten bedragen. Dit is echter anders indien het kantooradres van de advocaat bij wie [verweerder] op de voet van art. 63 lid 1 Rv. in de vorige instantie laatstelijk ter zake woonplaats heeft gekozen, kan gelden als een door de gedaagde voor deze zaak gekozen woonplaats in de zin van art. 115 lid 3 Rv.
2.2 Art. 1:15 BW bepaalt onder meer dat een persoon een andere woonplaats dan zijn werkelijke slechts kan kiezen wanneer de wet hem daartoe verplicht. Art. 79 lid 2 Rv., dat ingevolge art. 353 lid 1 Rv. ook in hoger beroep van toepassing is, bepaalt - behoudens een nu niet terzake dienende uitzondering - dat, in zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, zij worden geacht tot aan het eindvonnis bij de gestelde advocaat woonplaats te hebben gekozen. Aldus is sprake van een woonplaatskeuze waartoe de wet verplicht als bedoeld in art. 1:15 BW, zulks in het belang van een vlot en ongestoord verloop van het proces. Deze gekozen woonplaats heeft ook in een geval als het onderhavige, waarin de wederpartij van de buiten Europa woonachtige procespartij een rechtsmiddel instelt, gedurende de termijn waarbinnen het rechtsmiddel kan worden ingesteld, te gelden als voor deze zaak gekozen woonplaats in de zin van art. 115 lid 3 Rv.
2.3 De kantoorbetekening op de voet van art. 63 Rv. valt buiten het toepassingsbereik van het Haags Betekeningsverdrag, dat het aan het interne recht van de Staat van herkomst overlaat te bepalen of het stuk ter betekening naar het buitenland moet worden gezonden (vgl. HR 2 februari 1996, LJN ZC1982, NJ 1997/26 en HR 4 februari 2011, LJN BP0006). Zij strookt echter met het doel en de strekking van zowel het Haags Betekeningsverdrag als van de Betekeningsverordening II om op eenvoudige en snelle wijze te bewerkstelligen dat de geadresseerde die in een andere verdragstaat of lidstaat zijn woonplaats of bekend werkelijk verblijf heeft, van het stuk kennis neemt, nu zij beoogt een waarborg te scheppen dat het exploot ook werkelijk tijdig degene bereikt voor wie het is bestemd (vgl. HR 4 februari 2011, LJN BP0006). Daarbij dient voorts te worden bedacht dat de advocaat aan wiens adres op de voet van art. 63 Rv. het exploot wordt betekend, is gehouden te bevorderen dat het exploot tijdig degene bereikt voor wie het is bestemd, hetgeen met de moderne communicatiemiddelen binnen de korte termijn van een week in de regel mogelijk zal zijn.
2.4 Tegen deze achtergrond moet worden geoordeeld dat het kantooradres van de advocaat bij wie [verweerder] op de voet van art. 63 lid 1 Rv. in de vorige instantie laatstelijk ter zake woonplaats heeft gekozen, kan gelden als een door de gedaagde voor deze zaak gekozen woonplaats in de zin van art. 115 lid 3 Rv. Dit betekent dat de termijn van dagvaarding ten minste een week bedraagt. In verband met het in de MvT bij art. 115 Rv. (Parl. Gesch. Burgerlijk Procesrecht, blz. 301) terecht onderstreepte verdedigingsbelang zal, indien de gedaagde op de dienende dag niet verschijnt, de rechter die over verstekverlening dient te beslissen, in het geval van een in het buitenland woonachtige of gevestigde partij bestemde dagvaarding overigens niet snel het gevraagde verstek verlenen als er aanleiding is eraan te twijfelen of de dagvaarding de gedaagde heeft bereikt.
De advocaat op wiens kantoor het exploot is gedaan kan de rechter daarover inlichten.
2.5 Nu uit het hiervoor in 1.1 overwogene volgt dat de in deze toepasselijke termijn van dagvaarding van art. 115 lid 3 Rv. ruimschoots in acht is genomen, is het verzoek tot verstekverlening voor toewijzing vatbaar.
3. Beslissing
De Hoge Raad verleent het gevraagde verstek.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, A. Hammerstein, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 15 april 2011.