ECLI:NL:HR:2011:BP5648
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.A.C.A. Overgaauw
- P.M.F. van Loon
- Rechtspraak.nl
Cassatie over ter beschikking stellen van economische eigendom van onroerende zaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de fiscale behandeling van de economische eigendom van onroerende zaken. De belanghebbende, die een aanmerkelijk belang had in verschillende vennootschappen, had in 1997 en 1998 blote economische eigendom verworven van onroerende zaken van deze vennootschappen, die het vruchtgebruik behielden. De belastingdienst had een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd voor het jaar 2001, welke na bezwaar door de Inspecteur was verminderd. De Rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna hij in cassatie ging.
De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat er sprake was van een ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen in de zin van artikel 3.92, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet inkomstenbelasting 2001. De Hoge Raad bevestigde dat de wetsgeschiedenis een ruime uitleg van het begrip 'ter beschikking stellen' ondersteunt, en dat er geen reden was om onderscheid te maken tussen de situatie van gesplitste aankoop en de onderhavige situatie. De Hoge Raad concludeerde dat de Rechtbank op goede gronden had geoordeeld dat de belanghebbende geen vruchtgebruik had gehad en dat de fiscale behandeling van de situatie in overeenstemming was met de ratio van de wettelijke regeling.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, J.A.C.A. Overgaauw en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.