ECLI:NL:HR:2011:BQ0181

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00206 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • J.W. Ilsink
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis inzake verzekeringsplicht motorrijtuigen na vernietiging voertuig

Op 5 april 2011 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende de herziening van een vonnis van de Kantonrechter in Maastricht. De aanvrager, vertegenwoordigd door mr. R.W. van Zanden, had verzocht om herziening van een eerder vonnis waarin hij was veroordeeld tot een geldboete van € 500,- wegens het niet hebben van een verzekering voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs was afgegeven. De aanvrager stelde dat het voertuig, dat meer dan een jaar voor de pleegdatum door de politie was vernietigd, nog steeds op zijn naam stond, en dat de Kantonrechter niet op de hoogte was van deze situatie.

De Hoge Raad oordeelde dat de aanvrager ten onrechte meende dat er geen verzekeringsplicht bestond na de vernietiging van het voertuig. Volgens de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) blijft de kentekenhouder verzekeringsplichtig zolang het kenteken geldig is, ongeacht de status van het voertuig. De aanvrager had niet aangetoond dat hij de geldigheid van het kentekenbewijs had laten schorsen, wat noodzakelijk is om de verzekeringsplicht op te heffen. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage tot herziening kennelijk ongegrond was, omdat de aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat het eerdere vonnis onterecht was.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde de eerdere beslissing van de Kantonrechter en wees de aanvrage tot herziening af. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van de verzekeringsplicht in het kader van de WAM en de verantwoordelijkheden van kentekenhouders.

Uitspraak

5 april 2011
Strafkamer
nr. 11/00206 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Maastricht, sector kanton Heerlen van 13 oktober 2008, nummer 03/650046-07, ingediend door mr. R.W. van Zanden, advocaat te Almelo, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsvrouwe.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Kantonrechter heeft de aanvrager ter zake van "als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen hebben gesloten en in stand gehouden" gepleegd op 25 april 2007, veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. In de aanvrage wordt aangevoerd dat de auto ruim een jaar voor de pleegdatum door de politie in beslag is genomen en vernietigd, maar dat het voertuig nog geruime tijd op naam van de aanvrager heeft gestaan en dat het de Kantonrechter niet bekend was dat de aanvrager de tenaamstelling niet ongedaan kon maken. De aanvrager wijst ter ondersteuning van de aanvrage op de volgende stukken:
- een mutatierapport van de politie dat inhoudt dat de auto is uitgebrand;
- een brief van de RDW die inhoudt dat de auto vanaf 12 februari 2009 als gedemonteerd is geregistreerd en dat ongeldigverklaring van het kentekenbewijs met terugwerkende kracht niet mogelijk is.
3.3. De aanvrage steunt op de opvatting dat op grond van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (hierna: WAM) geen wettelijke verplichting bestaat tot het in stand houden van een verzekering voor een motorrijtuig zodra het is vernietigd. In deze opvatting wordt evenwel miskend dat de kentekenhouder ingevolge art. 2, eerste lid, WAM verzekeringsplichtig is zolang aan hem een kenteken voor een motorrijtuig is afgegeven en de verplichting tot verzekering niet is opgeheven op de voet van art. 2, derde lid, WAM, welke opheffing van de verzekeringsplicht slechts plaatsvindt indien de geldigheid van het kentekenbewijs op aanvraag van de eigenaar of houder van het motorrijtuig door de Dienst Wegverkeer is geschorst overeenkomstig art. 67, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994.
Dat het motorrijtuig is gedemonteerd en/of als zodanig is geregistreerd, doet de verzekeringsplicht dus niet zonder meer vervallen en kan daarom niet het ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 vermeld.
Tot een ander oordeel dwingen evenmin de in de aanvrage aangevoerde niet nader onderbouwde omstandigheden dat de politie destijds geen proces-verbaal zou hebben opgemaakt van de vernietiging van de auto en dat de aanvrager de tenaamstelling niet ongedaan kon maken. Deze omstandigheden nemen immers niet weg dat de eigenaar of houder van het motorrijtuig zelf een aanvraag moet indienen bij de Dienst Wegverkeer om de geldigheid van het kentekenbewijs te schorsen (vgl. HR 10 juni 2008, LJN BD3430).
3.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 april 2011.