ECLI:NL:HR:2011:BQ3879
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Burengeschil over recht van overpad en cassatieprocedures
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gekomen, betreft het een burengeschil over het recht van overpad. De zaak is gestart met een beroep in cassatie door de eiseres, die in eerste instantie in het ongelijk is gesteld door de rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen, gedateerd 15 november 2006 en 19 december 2007, en in latere vonnissen van 10 oktober 2007 en 13 februari 2008, beslissingen genomen die door de eiseres zijn aangevochten. De verweerder heeft in dit geval een incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad verwijst naar de relevante stukken en eerdere arresten van het gerechtshof te 's-Gravenhage, die aan deze uitspraak zijn gehecht. De Hoge Raad heeft de zaak op 2 september 2011 behandeld en de partijen hebben hun standpunten toegelicht via hun advocaten. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was dat de eiseres niet-ontvankelijk moest worden verklaard voor een deel van haar beroep, en dat het beroep van de verweerder ook niet-ontvankelijk moest worden verklaard voor een ander deel. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het principale beroep van de eiseres verworpen en haar in de kosten van het geding veroordeeld. Ook het incidentele beroep van de verweerder is verworpen, met een kostenveroordeling aan de zijde van de eiseres. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten in de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, en dat verdere motivering niet nodig is, aangezien de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling oproepen.