ECLI:NL:HR:2012:BW0404

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/05679
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

BOPZ-zaak betreffende verzoek om ontslag uit psychiatrisch ziekenhuis en overschrijding van beslistermijn

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, betreft het een verzoek tot cassatie van een betrokkene die verblijft in het psychiatrisch ziekenhuis Pro Persona, locatie De Riethorst te Ede. De betrokkene, geboren in 1977, lijdt aan chronische schizofrenie en was op basis van een machtiging tot voortgezet verblijf van de rechtbank Arnhem opgenomen in het ziekenhuis. Op 23 maart 2011 verleende de geneesheer-directeur voorwaardelijk ontslag, maar dit werd op 1 april 2011 ingetrokken, waarna de betrokkene opnieuw werd opgenomen. De betrokkene verzocht de officier van justitie om een beslissing van de rechtbank over de intrekking van het voorwaardelijk ontslag, wat leidde tot een beschikking van de rechtbank Arnhem op 4 mei 2011 die het besluit tot intrekking vernietigde.

De rechtbank oordeelde dat de intrekking van het voorwaardelijk ontslag gehandhaafd moest blijven, omdat de betrokkene niet kon terugkeren naar zijn vorige woonplaats en er een risico bestond op psychotische episodes. De betrokkene ging in cassatie tegen deze beschikking, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank de wettelijke beslistermijn van drie weken had overschreden. De Hoge Raad oordeelde echter dat de wet deze termijnoverschrijding niet uitdrukkelijk met nietigheid bedreigde en dat er geen sprake was van schending van een essentieel procedurevoorschrift dat nietigheid met zich meebracht.

De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt dat de betrokkene op dat moment rechtmatig in het ziekenhuis verbleef op basis van de nog lopende machtiging tot voortgezet verblijf. De beslissing van de Hoge Raad werd openbaar uitgesproken op 30 maart 2012 door de raadsheer J.C. van Oven, na behandeling door de raadsheren F.B. Bakels, W.D.H. Asser en A.H.T. Heisterkamp.

Uitspraak

30 maart 2012
Eerste Kamer
11/05679
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Betrokkene],
verblijvende in het psychiatrisch ziekenhuis Pro Persona, locatie De Riethorst te Ede,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ARNHEM,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 217321/FA RK 11-11486 van de rechtbank Arnhem van 28 september 2011.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Verzoeker tot cassatie (geboren in 1977, hierna: betrokkene) lijdt aan chronische schizofrenie en is, op grond van een machtiging tot voortgezet verblijf van de rechtbank Arnhem van 17 januari 2011, opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis.
(ii) De geneesheer-directeur heeft ingaande 23 maart 2011 aan betrokkene voorwaardelijk ontslag uit het ziekenhuis verleend, maar dit ontslag is bij besluit van de geneesheer-directeur van 1 april 2011 - getekend op 4 april 2011 - weer ingetrokken, waarna op 1 april 2011 heropname van betrokkene heeft plaatsgevonden.
(iii) Op 5 april 2011 is betrokkene overgebracht naar het psychiatrisch ziekenhuis Pro Persona, locatie De Riethorst te Ede, waar hij ten tijde van de in cassatie bestreden beschikking verbleef.
(iv) Namens betrokkene is bij brief van 8 april 2011 aan de officier van justitie op de voet van art. 47 lid 3 in verbinding met art. 46 lid 2 Wet Bopz verzocht een beslissing van de rechtbank uit te lokken over de intrekking van het voorwaardelijk ontslag. Nadat de officier van jusitie dit verzoek op 14 april 2011 had doorgeleid aan de rechtbank, heeft de rechtbank bij beschikking van 4 mei 2011 het besluit van 1 april 2011 tot intrekking van het voorwaardelijk ontslag vernietigd en aan de geneesheer-directeur opgedragen een nieuw besluit te nemen.
(v) 26 mei 2011 heeft de fungerend geneesheer-directeur opnieuw een besluit genomen dat strekte tot intrekking van het op 23 maart 2011 verleende voorwaardelijk ontslag uit het ziekenhuis. Voor deze beslissing werd als reden opgegeven:
"1. De intrekking van het voorwaardelijk ontslag blijft gehandhaafd, omdat u niet kunt terugkeren naar de Hoge Born en bij het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats is het risico groot dat het opnieuw mis met u zal gaan. Hieronder versta ik dat u dan onvoldoende structuur heeft, u niet in staat bent uw eigen belangen te behartigen en u naar inschatting van uw behandelaars en mij een groot risico loopt weer psychotisch te worden, waarbij gevaar ontstaat dat de reden van de Rechterlijke Machtiging vormt.
2. Mocht er op termijn overgegaan worden tot voorwaardelijk ontslag, dan zullen de voorwaarden duidelijker omschreven worden."
3.2 Bij brief van 9 juni 2011, ingekomen op 14 juni 2011, is namens betrokkene opnieuw aan de officier van justitie verzocht een beslissing van de rechtbank over de heropname uit te lokken. De officier van justitie heeft de zaak op 20 juni 2011 voorgelegd aan de rechtbank Arnhem. Op 6 juli 2011 heeft de rechtbank betrokkene en zijn raadsman, de officier van justitie, de psychiater mw. Stremler (namens de geneesheer-directeur) en de arts De Mooij (die als eerste geneeskundige het besluit van 26 mei 2011 had genomen) gehoord. Nadien heeft de rechtbank nog kennis genomen van de correspondentie zoals vermeld in de bestreden beschikking onder 1.1.
3.3 De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van betrokkene opgevat als een verzoek tot vernietiging van het besluit van 26 mei 2011 en tot verlenen van ontslag uit het ziekenhuis, al dan niet onder voorwaarden (rov. 3.5.2). De rechtbank heeft het verzoek afgewezen. Zij was van oordeel dat sprake is van gevaar, welk gevaar - bij gebrek aan het voorhanden zijn van een andere instelling die aan betrokkene voldoende structuur kan bieden - niet buiten een psychiatrisch ziekenhuis afgewend kan worden (3.5.9).
3.4 Onderdeel 1 van het tegen deze beschikking gerichte middel klaagt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist binnen de wettelijke termijn van drie weken. Volgens het onderdeel moet overschrijding van die termijn geacht worden te gelden als een verzuim dat wegens de aard van het door de rechtbank geschonden voorschrift nietigheid meebrengt. De termijn waarbinnen de rechtbank had dienen te beslissen strekt immers ertoe dat over de wederrechtelijke vrijheidsbeneming zo snel mogelijk wordt beslist op de dan bestaande toestand waarin betrokkene verkeert, aldus, zakelijk samengevat, het betoog van het onderdeel.
3.5 Het onderdeel faalt. Weliswaar staat vast dat de rechtbank de termijn van drie weken die zij op grond van art. 49 lid 9 in verbinding met art. 9 lid 1, tweede volzin, Wet Bopz voor het geven van haar beslissing in acht had behoren te nemen, (ruimschoots) heeft overschreden, maar dat brengt geen nietigheid van haar beslissing mee. De Wet Bopz bedreigt deze termijnoverschrijding niet uitdrukkelijk met nietigheid en evenmin kan gezegd worden dat hier sprake is van schending van een zo essentieel procedurevoorschrift dat nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm, als bedoeld in art. 79 RO.
Opgemerkt wordt nog dat ten tijde van de bestreden beschikking van wederrechtelijke vrijheidsbeneming van betrokkene geen sprake was, nu hij, na de intrekking van het voorwaardelijk ontslag, krachtens de nog lopende machtiging tot voortgezet verblijf in het ziekenhuis verbleef.
3.6 De overige in het middel aangevoerde klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, W.D.H. Asser en A.H.T. Heisterkamp, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 30 maart 2012.