ECLI:NL:HR:2012:BW9957
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. van Schendel
- B.C. de Savornin Lohman
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Y. Buruma
- Rechtspraak.nl
Vordering benadeelde partij in strafzaak met betrekking tot schadevergoeding en rechtspositie van nabestaanden
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juli 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De zaak betreft een vordering van een benadeelde partij, die als nabestaande van een slachtoffer van een strafbaar feit schadevergoeding vorderde. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een nabestaande of erfgenaam zich kan opgeven als benadeelde partij indien deze schade heeft geleden door het strafbare feit, zoals vastgelegd in artikel 206 van het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen (SvNA). De Hoge Raad bevestigde dat de vordering van de benadeelde partij niet aan het oordeel van de burgerlijke rechter is onderworpen, wat in overeenstemming is met artikel 374, lid 1, SvNA. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de schade en aansprakelijkheid voldoende waren komen vast te staan, en dat de gevorderde bedragen konden worden toegewezen. De Hoge Raad vernietigde echter de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze tot zeven jaren en vijf maanden. Dit arrest benadrukt de rechtspositie van de benadeelde partij in het strafproces en de mogelijkheid voor nabestaanden om zich als zodanig te voegen in het geding.