ECLI:NL:HR:2012:BX5573

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/02649
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beschikking gerechtshof inzake ontheffing ouderlijk gezag en onderzoek naar ontvangst oproeping

In deze zaak verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming om de moeder en de vader te ontheffen uit het ouderlijk gezag over hun dochter, geboren in 2003. De rechtbank heeft dit verzoek ingewilligd en de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant tot voogdes benoemd. De moeder heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van het gerechtshof, ondanks dat zij en haar advocaat behoorlijk waren opgeroepen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, maar de moeder heeft cassatie ingesteld.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof ten onrechte heeft aangenomen dat de moeder en haar advocaat behoorlijk zijn opgeroepen. Vijf van de zes opgeroepenen waren niet verschenen, en de moeder had een wezenlijk belang bij de zitting. De advocaat had bovendien tijdig aangegeven dat er twijfels bestonden over de ontvangst van de oproep. De Hoge Raad benadrukt het belang van het beginsel van hoor en wederhoor en stelt dat het hof onderzoek had moeten doen naar de ontvangst van de oproep. Aangezien dit niet is gebeurd, vernietigt de Hoge Raad de beschikking van het hof en verwijst de zaak naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling.

Deze uitspraak onderstreept de noodzaak voor rechters om zorgvuldig om te gaan met oproepingen in procedures die ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. De Hoge Raad bevestigt dat bij twijfel over de ontvangst van een oproep, er een onderzoek moet plaatsvinden, en dat het hof in dit geval had moeten handelen naar aanleiding van de signalen van de advocaat van de moeder.

Uitspraak

16 november 2012
Eerste Kamer
12/02649
TT/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P.C.M. van Schijndel,
t e g e n
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO NOORD- EN ZUIDOOST-BRABANT, LOCATIE 'S-HERTOGENBOSCH,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de Raad.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 226785 / FA RK 11-1045 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 augustus 2011;
b. de beschikking in de zaak HV 200.097.856/01 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 februari 2012.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping.
3. Beoordeling van het middel
3.1 De Raad verzoekt in deze zaak de moeder en [de vader] (hierna: de vader) te ontheffen uit het ouderlijk gezag over hun dochter [de dochter] (hierna: [de dochter]), die in 2003 is geboren uit hun inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk. De rechtbank heeft dit verzoek ingewilligd, met benoeming van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna: de Stichting) tot voogdes over [de dochter]. Tegen deze beschikking heeft de moeder hoger beroep ingesteld.
De mondelinge behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 24 januari 2012. Daarbij was alleen de Raad aanwezig. Volgens het proces-verbaal van de zitting en de beschikking van het hof zijn de moeder, haar advocaat, de vader, de stichting en de pleegouders van [de dochter] "hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen". Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
3.2 Het middel klaagt dat het hof ten onrechte zonder meer heeft aangenomen dat de moeder en haar advocaat behoorlijk zijn opgeroepen voor de zitting van 24 januari 2012. Het voert daartoe aan dat vijf van de zes opgeroepenen niet op die zitting zijn verschenen en dat de moeder, die zich tegen de ontheffing verzet als bedoeld in art. 1:268 lid 1 BW en die eerder in de procedure is verschenen samen met haar advocaat, er een wezenlijk belang bij had ter zitting te worden gehoord, gelet op de aard van de aan de orde zijnde maatregel.
Voorts voert het middel aan dat de advocaat van de moeder op 27 februari 2012, dus daags voor de datum waarop de beschikking van het hof is gegeven, telefonisch contact met de griffie van het hof heeft opgenomen, omdat haar secretaresse, toen zij navraag deed naar de datum waarop de mondelinge behandeling zou plaatsvinden, had vernomen dat deze reeds had plaatsgevonden op 24 januari 2012. De advocaat heeft de griffie bij het telefoongesprek voorgehouden, aldus het middel, dat de moeder en zij geen oproep voor de zitting hebben ontvangen en dat de moeder ook niet van de stichting en de pleegouders van de mondelinge behandeling had gehoord. De advocaat heeft daarom verzocht een nieuwe zitting te bepalen. Deze mededelingen en dit verzoek heeft zij dezelfde dag schriftelijk in een faxbrief aan het hof herhaald. Het middel bevat mede de klacht dat het hof niet aan genoemde mededelingen voorbij heeft kunnen gaan.
3.3 Met betrekking tot deze laatste klacht van het middel rijst allereerst de vraag of zij feitelijke grondslag vindt in de stukken van het geding in de zin van art. 419 lid 2 Rv. Die vraag wordt bevestigend beantwoord. Genoemde fax - die in de beschikking van het hof niet wordt vermeld - is door de moeder in cassatie overgelegd met een verzendbevestiging waarop als tijdstip staat vermeld 27 februari 2012 (11.18 uur). Uit een tevens door de moeder in cassatie overgelegde brief van de griffier van het hof van 13 april 2012 kan worden afgeleid dat deze fax op genoemd tijdstip ook ter griffie is ontvangen.
3.4 Het middel is gegrond. Op zichzelf kan op grond van art. 271 Rv bij de oproeping van verzoekers en van in de procedure verschenen belanghebbenden worden volstaan met een gewone brief, zoals in dit geval is gebeurd blijkens de door Advocaat-Generaal bij het hof opgevraagde kopieën van de oproepingsbrieven. Dit levert in beginsel een deugdelijke oproeping op. Gelet op het fundamentele belang van het beginsel van hoor en wederhoor, waarvan de naleving essentieel is voor een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak, dient de rechter evenwel, indien sprake is van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs twijfel kan bestaan of de oproep door de opgeroepene is ontvangen, onderzoek naar die ontvangst te doen en, indien daartoe aanleiding bestaat, de datum van de mondelinge behandeling te verplaatsen of een nieuwe mondelinge behandeling te bepalen.
In dit geval zijn vijf van de zes opgeroepenen ter zitting niet verschenen, terwijl de moeder, haar advocaat en de stichting bij de zitting in eerste aanleg wel waren verschenen. De moeder verzet zich tegen de ontheffing. Het gaat bovendien om een maatregel die diep in de persoonlijke levenssfeer ingrijpt. Dit een en ander laat geen ander oordeel toe dan dat redelijkerwijs twijfel erover kon bestaan dat de oproep door de moeder was ontvangen, zodat het hof het hiervoor genoemde onderzoek had moeten doen of onmiddellijk een nieuwe behandeling had moeten gelasten.
In dit geval is bovendien, zoals volgt uit het hiervoor in 3.3 overwogene, tijdig voor de uitspraak ter kennis van het hof gebracht dat de oproep niet is ontvangen door de moeder en haar advocaat. Onder deze omstandigheden bestond eens temeer grond om bedoeld onderzoek te doen. Het hof heeft dit onderzoek ten onrechte niet verricht.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 februari 2012;
verwijst de zaak naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 16 november 2012.