ECLI:NL:HR:2012:BX5795
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over machtiging tot voortgezet verblijf in psychiatrische ziekenhuizen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 oktober 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis. De zaak betreft een verzoeker, aangeduid als betrokkene, die in cassatie ging tegen een beschikking van de rechtbank Utrecht van 10 april 2012. De rechtbank had in deze beschikking een machtiging verleend op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De betrokkene was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep in cassatie ingesteld. De officier van justitie in het arrondissement Utrecht, die als verweerder optrad, heeft geen verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de klachten die in het cassatierekest zijn aangevoerd, niet gegrond verklaard. De raadsheren oordeelden dat de klachten niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de klachten niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De conclusie van de Advocaat-Generaal, F.F. Langemeijer, was dat het beroep moest worden verworpen.
De beschikking van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door vice-president F.B. Bakels, en de uitspraak is gedaan in het kader van de Wet Bopz, met specifieke verwijzingen naar artikelen 14a, 14d en 48 lid 1 van deze wet. De uitspraak heeft implicaties voor de toepassing van de wet en de procedures rondom machtigingen tot verblijf in psychiatrische instellingen.