ECLI:NL:HR:2012:BX7468

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/01656
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering op erflater en verhaal op erfgenamen in het kader van de aanvaarding van een nalatenschap

In deze zaak gaat het om een vordering op de erfgenamen van [betrokkene 2] na diens overlijden op 26 juli 2008. De Hoge Raad behandelt de vraag of de erfgenamen, [eiser 1] en [eiseres 2], aansprakelijk zijn voor de huurschuld van hun overleden ouder. De kantonrechter te 's-Gravenhage had eerder een termijn gesteld voor de erfgenamen om te kiezen tussen beneficiaire aanvaarding of verwerping van de nalatenschap. Deze termijn was vastgesteld op 30 dagen na betekening van de beschikking, die op 12 augustus 2009 in het boedelregister was ingeschreven. De erfgenamen hebben de nalatenschap aanvaard, wat hen aansprakelijk maakt voor de schulden van de overledene, waaronder de huurschuld van € 9.000,--. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat had geoordeeld dat de erfgenamen aansprakelijk waren voor de huurschuld, omdat het hof niet had gereageerd op het betoog van de erfgenamen dat de betekening van de beschikking niet rechtsgeldig was geschied. De Hoge Raad verwijst de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing. Tevens worden de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de eisers tot cassatie toegewezen.

Uitspraak

9 november 2012
Eerste Kamer
11/01656
RM/EP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Eiseres 2],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. A.J. van Steensel,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.
Eisers tot cassatie zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser 1] en [eiseres 2] en verweerders als [verweerder 1] en [verweerder 2].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 802120/08-27165 van de kantonrechter te 's-Gravenhage van 29 januari 2009;
b. de arresten in de zaak 200.033.197/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 juni 2009 en 14 december 2010.
Het arrest van het hof van 14 december 2010 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen laatstgenoemd arrest van het hof hebben [eiser 1] en [eiseres 2] beroep in cassatie ingesteld.
De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder 1] en [verweerder 2] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing ter verdere behandeling en beslissing.
De advocaat van [verweerder 1] en [verweerder 2] heeft bij brief van 21 september 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
(i) [Verweerder 1], [verweerder 2], [eiser 1], [eiseres 2] en [betrokkene 1] zijn kinderen van [betrokkene 2].
(ii) Op 31 december 2003 heeft [betrokkene 2] bij notarieel verleden akte aan [verweerder 1] en [verweerder 2] geschonken en ten titel van schenking in eigendom overgedragen, en is door [verweerder 1] en [verweerder 2] als schenking aanvaard, de onverdeelde helft van het in 's-Gravenhage gelegen woonhuis van [betrokkene 2], onder voorbehoud van het recht van huur van het overgedragen gedeelte van het woonhuis. Partijen verplichtten zich ertoe een nadere huur-/verhuurovereenkomst te sluiten.
(iii) De op 1 januari 2004 tussen [betrokkene 2] enerzijds en [verweerder 1] en [verweerder 2] anderzijds gesloten huur/-verhuurovereenkomst is in de loop van 2004 vervangen door een nieuwe huur-/verhuurovereenkomst, waarbij het door [betrokkene 2] verschuldigde huurbedrag werd vastgesteld op € 1.500,-- per maand.
(iv) [Betrokkene 2] is op 26 juli 2008 overleden.
(v) Op verzoek van [verweerder 1] heeft de kantonrechter te 's-Gravenhage bij beschikking van 13 juli 2009 overeenkomstig art. 4:192 lid 2 BW [eiser 1], [eiseres 2] en [betrokkene 1] een termijn gesteld waarbinnen zij hun keuze omtrent (beneficiaire) aanvaarding of verwerping van de nalatenschap van [betrokkene 2] kenbaar dienden te maken. De kantonrechter heeft deze termijn gesteld op 30 dagen, ingaande op de dag nadat [verweerder 1] deze beschikking aan [eiser 1], [eiseres 2] en [betrokkene 1] heeft doen betekenen en de beschikking onder vermelding van de gedane betekening heeft doen inschrijven in het boedelregister.
(vi) De beschikking van de kantonrechter van 13 juli 2009 is op 12 augustus 2009 in het boedelregister ingeschreven. In het boedelregister is 30 juli 2009 als datum van betekening vermeld.
3.2 [Verweerder 1] en [verweerder 2] hebben de erven van [betrokkene 2] en [eiser 1], [eiseres 2] en [betrokkene 1] in rechte betrokken en, onder meer, betaling van de achterstallige huur van [betrokkene 2] gevorderd.
Deze vordering is door de kantonrechter te 's-Gravenhage toegewezen.
3.3 In het door [eiser 1], [eiseres 2] en [betrokkene 1] ingestelde hoger beroep heeft het hof ten aanzien van de vordering tot betaling van de achterstallige huur van [betrokkene 2], voor zover in cassatie van belang, als volgt geoordeeld:
(i) De huurovereenkomst tussen [betrokkene 2] enerzijds en [verweerder 1] en [verweerder 2] anderzijds is op grond van art. 7:268 lid 6 BW op 30 september 2008 geëindigd.
(ii) De vordering van [verweerder 1] en [verweerder 2] tot betaling van achterstallige huur betreft een schuld van [betrokkene 2] als huurster, die na haar overlijden onderdeel van haar nalatenschap is. De huurschuld van [betrokkene 2] bedraagt € 9.000,--.
(iii) [Eiser 1] en [eiseres 2] kunnen als de erfgenamen van [betrokkene 2] tot betaling van deze huurschuld worden aangesproken nu uit het (openbare en door het hof geraadpleegde) boedelregister blijkt dat zij de nalatenschap hebben aanvaard.
(iv) Uit het boedelregister blijkt voorts dat [betrokkene 1], zoals hij stelt, de nalatenschap heeft verworpen, zodat de vordering tegen hem niet toewijsbaar is.
3.4 [Eiser 1] en [eiseres 2] bestrijden in cassatie het hiervoor in 3.3 onder (iii) weergegeven oordeel van het hof. Zij voeren daartoe, onder meer, aan dat dit oordeel onbegrijpelijk is in het licht van de omstandigheid dat zij bij akte in hoger beroep hebben betoogd dat de beschikking van de kantonrechter van 13 juli 2009 niet rechtsgeldig aan hen is betekend en dat de inschrijving in het boedelregister van deze beschikking ten onrechte en in strijd met de wet is geschied, omdat geen exploot van de op grond van art. 4:192 lid 2 BW vereiste betekening van de beschikking is overgelegd.
3.5 De klacht is gegrond. Bij de beantwoording van de vraag of [eiser 1] en [eiseres 2] als erfgenamen van [betrokkene 2] tot betaling van de huurschuld kunnen worden aangesproken, had het hof niet mogen voorbijgaan aan het - onderbouwde - betoog van [eiser 1] en [eiseres 2] dat hiervoor in 3.4 is weergegeven.
3.6 Bij het vorenstaande verdient aantekening dat op grond van art. 1, aanhef en onder e, Besluit boedelregister (Besluit van 11 december 2002, Stb. 608) voor de inschrijving in het boedelregister van de in art. 4:192 lid 2 BW bedoelde beschikking, onder vermelding van de daarvan gedane betekening, aan de griffier moeten worden overgelegd (i) een authentiek afschrift van de beschikking, en (ii) het exploot van betekening. Voorts bepaalt art. 6, eerste volzin, Besluit boedelregister weliswaar dat de in art. 1 genoemde stukken die voor een inschrijving in het boedelregister dienen te worden overgelegd of ter beschikking dienen te staan, geen deel uitmaken van het boedelregister, maar art. 6, tweede volzin, Besluit boedelregister schrijft voor dat deze stukken ter griffie van de rechtbank zodanig worden bewaard, dat het verband met de op grond daarvan ingeschreven feiten kan worden gelegd.
3.7 De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 december 2010;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder 1] en [verweerder 2] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser 1] en [eiseres 2] begroot op € 465,99 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, M.A. Loth, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 9 november 2012.