ECLI:NL:HR:2012:BX9511
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen arrest Gerechtshof Amsterdam inzake strafzaak
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 27 september 2010 uitspraak deed in de strafzaak met nummer 21/001706-09. De verdachte, geboren in 1962, heeft zijn beroep ingesteld via zijn raadsman, mr. B.P. de Boer, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal, Silvis, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met de overweging dat de middelen geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist in artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld. Het is vastgesteld dat er meer dan twee jaren zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Ondanks deze overschrijding, en de opgelegde taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, heeft de Hoge Raad besloten dat er geen rechtsgevolg aan deze overschrijding verbonden hoeft te worden.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken op 13 november 2012 door de vice-president en de raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.