ECLI:NL:HR:2012:BX9828
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en pensioenverevening na echtscheiding
In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de pensioenverevening tussen een man en een vrouw die in 1964 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar zijn gehuwd. Het huwelijk is in 2003 ontbonden door echtscheiding. De man en de vrouw hebben de Nederlandse nationaliteit en woonden tijdens hun huwelijk op Sint Maarten. De vrouw verblijft sinds begin 2001 in Nederland. Er is een geschil ontstaan over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de pensioenverevening, waarbij de peildatum voor de vaststelling van de omvang en waarde van de gemeenschap op 1 januari 2002 is vastgesteld.
De rechtbank heeft in conventie de vorderingen van de man afgewezen en in reconventie de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld, waarbij een deel van de vorderingen van de vrouw is toegewezen, waaronder de overdracht van haar pensioenrechten aan een pensioenverzekeraar. Het hof heeft geoordeeld dat er geen hoger beroep is ingesteld tegen de afwijzing van de vorderingen van de man in conventie en heeft de grieven van de man en de vrouw met betrekking tot de reconventionele vorderingen onderzocht.
De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelt dat de man zijn stellingen met betrekking tot de investeringsaftrek en desinvesteringsbijtelling onvoldoende heeft onderbouwd, en dat het hof niet is ingegaan op essentiële stellingen van de man met betrekking tot de schenkingen aan hun dochters. De Hoge Raad compenseert de kosten van het geding in cassatie, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.