ECLI:NL:HR:2012:BY0044
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Vermindering van gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 november 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1959, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het hof, waarbij hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaren. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat mr. G. Spong, stelde middelen van cassatie voor, die in de bijgevoegde schriftuur zijn uiteengezet. De Advocaat-Generaal Machielse concludeerde tot verlaging van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De straf is verminderd tot veertien jaren en negen maanden. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de verdediging niet tot cassatie konden leiden, met uitzondering van het derde middel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. Dit middel werd gegrond bevonden, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden, waardoor de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) was overschreden.
De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevond, meer dan zestien maanden had moeten wachten op de uitspraak na het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot de beslissing om de gevangenisstraf te verminderen. De Hoge Raad oordeelde verder dat er geen gronden waren voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak, en besloot aldus dat de straf moest worden aangepast. De uitspraak werd gedaan door vice-president W.A.M. van Schendel, samen met raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in aanwezigheid van griffier S.P. Bakker.