ECLI:NL:HR:2012:BY0196
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. van Schendel
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Y. Buruma
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de hoogte van de betalingsverplichting ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 november 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Arnhem. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, vertegenwoordigd door mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene in eerste instantie was veroordeeld tot een betalingsverplichting van € 229.200,-. De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, specifiek wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag, en tot vermindering van dat bedrag.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase is overschreden. Dit was het gevolg van de te late indiening van de stukken door het Hof. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn is overschreden. Dit heeft geresulteerd in een vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting. De nieuwe hoogte van het te betalen bedrag is vastgesteld op € 224.200,-. Het beroep is voor het overige verworpen. De uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, en is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier S.P. Bakker.