ECLI:NL:HR:2012:BY6065
Hoge Raad
- Cassatie
- M.J. van der Meer
- P. de Vries
- A.G. de Vries
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de afdrachtvermindering zeevaart voor indirecte overheidslichamen
In deze zaak gaat het om de vraag of een belanghebbende, die zich bezighoudt met onderzoek op zee, in aanmerking komt voor de afdrachtvermindering zeevaart voor een van haar schepen. De belanghebbende wordt gekarakteriseerd als een indirect overheidslichaam volgens artikel 2, lid 7, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969). De belanghebbende is niet belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting, omdat er geen bedrijf wordt uitgeoefend zoals bedoeld in artikel 2, lid 3, van de Wet Vpb 1969.
Voor de afdrachtvermindering zeevaart zijn drie voorwaarden van belang: er moet sprake zijn van een zeeschip, zeevarenden en exploitatie van het zeeschip in het kader van een onderneming volgens de Wet IB 2001 of Wet Vpb 1969. In cassatie is enkel de laatste voorwaarde in geschil, namelijk of het schip in het kader van een onderneming is geëxploiteerd. De staatssecretaris stelt dat de uitbreiding van het begrip 'drijven van een onderneming' uit artikel 4 van de Wet Vpb 1969 niet van toepassing is op het ondernemingsbegrip uit artikel 1 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wva).
De Advocaat-Generaal concludeert dat het begrip onderneming voor stichtingen zoals de belanghebbende mede wordt gedefinieerd door artikel 4 van de Wet Vpb 1969. Het feit dat de belanghebbende als indirect overheidslichaam vrijgesteld is van vennootschapsbelasting, betekent niet dat zij geen onderneming kan drijven. De staatssecretaris betoogt dat de specifieke bepaling in artikel 2, lid 7, van de Wet Vpb 1969 de toepassing van artikel 2, lid 1, onderdeel d (thans e), van de Wet Vpb 1969 uitsluit, maar dit is enkel van toepassing op de belastingplicht.
Het Hof heeft terecht geoordeeld dat artikel 4 van de Wet Vpb 1969 van toepassing is voor de uitleg van artikel 1 van de Wva. De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat het beroep in cassatie van de staatssecretaris ongegrond moet worden verklaard. De uitspraak van de derde kamer volgt.