ECLI:NL:HR:2013:1039

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 oktober 2013
Publicatiedatum
24 oktober 2013
Zaaknummer
13/02619
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voortgezet verblijf op basis van de Wet Bopz en conversie van machtigingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 oktober 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De zaak betreft een verzoek tot cassatie van een betrokkene die in een psychiatrisch ziekenhuis was opgenomen op basis van een voorwaardelijke machtiging. De rechtbank Amsterdam had eerder op 27 februari 2013 een beschikking gegeven waarin de intrekking van het voorwaardelijk ontslag van de betrokkene werd bevestigd. De betrokkene had beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking, terwijl de Officier van Justitie een voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep had ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de betrokkene op het moment van de bestreden beschikking verbleef op basis van een voorwaardelijke machtiging die was geconverteerd in een voorlopige machtiging. De Hoge Raad oordeelde dat de beslissing van de rechtbank niet begrijpelijk was en dat de klachten van de betrokkene op feitelijke gronden niet konden worden weerlegd. De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing terugverwezen naar de rechtbank Amsterdam.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak van zorgvuldige toepassing van de Wet Bopz, vooral met betrekking tot de voorwaarden en termijnen voor het verlenen van machtigingen tot opname in een psychiatrisch ziekenhuis. De zaak illustreert ook de juridische complexiteit rondom de conversie van machtigingen en de rechten van betrokkenen in dergelijke procedures.

Uitspraak

25 oktober 2013
Eerste Kamer
13/02619
LZ/GB
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. M.E. Bruning,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM,
VERWEERDER in cassatie, verzoeker in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. M.M. van Asperen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de Officier van Justitie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 535045/FA RK 13.666 van de rechtbank Amsterdam van 27 februari 2013.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. De Officier van Justitie heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De Officier van Justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van het principale beroep; betrokkene heeft zich ten aanzien van het incidentele cassatieberoep gerefereerd aan het oordeel van de hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging en verwijzing.
De advocaat van de Officier van Justitie heeft bij brief van 13 september 2013 op die conclusie gereageerd.

3.Uitgangspunten in cassatie

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
( i) Bij beschikking van 21 juni 2012 heeft de rechtbank op de voet van art. 14a Wet Bopz een voorwaardelijke machtiging verleend tot opneming van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Deze machtiging gold tot 22 december 2012.
(ii) Op 21 december 2012 heeft de Officier van Justitie een verzoek als bedoeld in art. 14c Wet Bopz ingediend tot het verlenen van een nieuwe voorwaardelijke machtiging. Voordat op dit verzoek was beslist heeft de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis bij besluit van 23 januari 2013 op de voet van art. 14d Wet Bopz betrokkene onvrijwillig in het ziekenhuis doen opnemen.
(iii) De Officier van Justitie heeft op 29 januari 2013 het verzoek om een nieuwe voorwaardelijke machtiging ingetrokken. Diezelfde dag heeft de Officier van Justitie een verzoek als bedoeld in art. 15 Wet Bopz ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf.
(iv) Namens betrokkene is op 19 februari 2013 schriftelijk bezwaar gemaakt tegen zijn onvrijwillige opneming en is onmiddellijke invrijheidstelling verzocht. De Officier van Justitie heeft dit bezwaar opgevat als een verzoek als bedoeld in art. 14e Wet Bopz om een beslissing van de rechter te verkrijgen over de onvrijwillige opneming.
( v) Bij beschikking van 27 februari 2013 heeft de rechtbank de beslissing van de geneesheer-directeur “tot intrekking van het voorwaardelijk ontslag van betrokkene” in stand gelaten. Bij afzonderlijke beschikking van dezelfde datum heeft de rechtbank een machtiging tot voortgezet verblijf verleend voor het tijdvak van 21 december 2012 tot 22 juni 2013.
3.2
Het beroep is gericht tegen de hiervoor in 3.1 onder (v) laatstgenoemde beschikking, waarin de inhoud van de eerstgenoemde beschikking door de rechtbank als herhaald en ingelast is beschouwd. Die inhoud is weergegeven in 3.2 van de heden uitgesproken beschikking van de Hoge Raad in de zaak met nummer 13/02618.

4.Beoordeling van het middel in het principale beroep

4.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt dat de beslissing onbegrijpelijk is voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat betrokkene zich op het standpunt stelt dat op 23 januari 2013 conversie van de voorwaardelijke machtiging in een (onvoorwaardelijk verleende) voorlopige machtiging heeft plaatsgevonden. Volgens het onderdeel heeft de advocaat aangevoerd dat geen conversie heeft plaatsgevonden. De klacht kan bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.3 weergegeven gronden.
4.2
De onderdelen 2 en 3 van het middel klagen onder meer dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat betrokkene ten tijde van de bestreden beschikking in een psychiatrisch ziekenhuis verbleef krachtens een voorwaardelijke machtiging die op de voet van art. 14d lid 1 Wet Bopz is geconverteerd in een (onvoorwaardelijk verleende) voorlopige machtiging.
De klacht slaagt op de gronden zoals weergegeven in 4.2.1 – 4.2.4 van de hiervoor in 3.2 vermelde beschikking van de Hoge Raad.
4.3
De bestreden beschikking kan niet in stand blijven. De overige klachten behoeven geen behandeling.

5.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

Het middel kan niet tot cassatie leiden op de gronden zoals weergegeven in 5 van de hiervoor in 3.2 vermelde beschikking van de Hoge Raad.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep:
vernietigt de hiervoor in 3.1 onder (v) laatstgenoemde beschikking van de rechtbank Amsterdam van 27 februari 2013;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar die rechtbank.
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.B. Bakels, als voorzitter, en de raadsheren M.A. Loth, C.E. Drion, G. de Groot en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
25 oktober 2013.