Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
29 oktober 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 oktober 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wegens handelen in strijd met artikel 197 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 21 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY3151, bepaald dat de rechter die een dergelijke straf oplegt, zich moet vergewissen dat de stappen van de terugkeerprocedure zijn doorlopen en dit moet motiveren in zijn beslissing. In het bestreden arrest van het Hof bleek niet dat deze stappen waren doorlopen, wat aanleiding gaf voor de Hoge Raad om het arrest te vernietigen voor wat betreft de strafoplegging.
De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van cassatie die door de verdachte waren ingediend, niet tot cassatie konden leiden. Dit was in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat geen nadere motivering nodig is als de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft echter ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld en vastgesteld dat de vereisten van de terugkeerrichtlijn niet waren nageleefd.
Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het bestreden arrest te vernietigen, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zodat deze opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Het beroep van de verdachte is voor het overige verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van de naleving van de terugkeerrichtlijn in strafzaken en de verantwoordelijkheden van de rechter bij het opleggen van straffen.