Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
2 juli 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, gedateerd 12 september 2011, met nummer 20/003818-10. De verdachte, geboren in 1966, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. M.L. Plas, die een middel van cassatie heeft voorgesteld. De schriftuur met het cassatiemiddel is aan het arrest gehecht en maakt daar deel van uit. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat het cassatiemiddel niet kan leiden tot een vernietiging van het eerdere oordeel van het Gerechtshof.
De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel beoordeeld en geconcludeerd dat het middel niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat een nadere motivering niet nodig is wanneer het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad van mening is dat de zaak geen nieuwe juridische vragen oproept die relevant zijn voor de ontwikkeling van het recht.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 2 juli 2013 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en N. Jörg, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De waarnemend griffier E. Schnetz was ook aanwezig bij deze uitspraak.