In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, een persoon uit Canada, tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van het Gerechtshof, gedateerd 10 juni 2010, met nummer 04/03717. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, waarbij het arrest van het Gerechtshof werd vernietigd. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing, met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling het middel dat door belanghebbende was voorgesteld, gegrond verklaard op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest (12/05565) dat op dezelfde dag was uitgesproken. Dit toont aan dat de Hoge Raad de argumenten van belanghebbende valide achtte en dat er voldoende redenen waren om de eerdere uitspraak van het Gerechtshof te herzien.
Daarnaast heeft de Hoge Raad bepaald dat de Staatssecretaris van Financiën verantwoordelijk is voor de proceskosten in deze cassatieprocedure. De kosten zijn vastgesteld op een vierde van € 1416, wat neerkomt op € 354 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens is de Staat veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht dat door belanghebbende is betaald, ter hoogte van € 115. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president en de raadsheren van de Hoge Raad, met de waarnemend griffier aanwezig.