In deze zaak heeft belanghebbende, [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 januari 2013. Deze uitspraak betrof het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank te Amsterdam, die betrekking hadden op besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, ingevolge de Wet werk en bijstand. De Centrale Raad had in zijn uitspraak de middelen van belanghebbende niet gegrond verklaard, waarop belanghebbende besloot in cassatie te gaan.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de middelen niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de uitspraak van de Centrale Raad bevestigde.
Daarnaast heeft de Hoge Raad in zijn beslissing aangegeven dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, wat betekent dat de eerdere uitspraken in stand blijven. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 29 november 2013, door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.