In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van [X] B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Hof van 20 november 2012, waarin een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen aan de orde waren. De waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [a-straat 1] te [Q], was voor het kalenderjaar 2010 vastgesteld. De gemeente Houten had aan belanghebbende aanslagen opgelegd op basis van deze waarde.
Na bezwaar van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar de beschikking en de aanslagen gehandhaafd. De Rechtbank te Utrecht heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, de waarde verminderd en de aanslagen verlaagd. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank heeft bevestigd.
In cassatie heeft belanghebbende verschillende klachten ingediend, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad stelde vast dat de klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien ze niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft bovendien geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef.