Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Bewezenverklaring, bewijsvoering en het wettelijk en beleidsmatig kader
3.Beoordeling van het eerste middel
4.Beoordeling van het tweede middel
5.Slotsom
10 december 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1984, was betrokken bij het kraken van een pand aan de Koningin Wilhelminalaan 7 in Utrecht. De ontruiming van dit pand vond plaats op 1 november 2010, na een periode waarin het pand door ongeveer vijftig krakers was bezet. De verdachte werd beschuldigd van wederrechtelijk verblijf in het pand, wat sinds de invoering van artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht strafbaar is gesteld. De verdediging voerde aan dat de ontruiming onrechtmatig was, omdat de verdachte niet de gelegenheid had gekregen om een kort geding aan te spannen tegen de ontruiming. Het Hof had eerder geoordeeld dat de rechtmatigheid van de ontruiming niet ter beoordeling van de strafrechter stond, wat de Hoge Raad onjuist achtte. De Hoge Raad oordeelde dat de (on)rechtmatigheid van de ontruiming wel degelijk aan de strafrechter kan worden voorgelegd, vooral gezien het belang van het huisrecht van de kraker. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. Dit arrest benadrukt de noodzaak van een belangenafweging tussen het huisrecht van de kraker en de rechten van de eigenaar van het pand, en bevestigt dat de strafrechter de mogelijkheid moet hebben om de rechtmatigheid van een ontruiming te toetsen.