Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Bewezenverklaring, bewijsvoering en het wettelijk en beleidsmatig kader
3.Beoordeling van het eerste middel
4.Beoordeling van het tweede middel
5.Slotsom
6.Beslissing
10 december 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1978, was betrokken bij het kraken van een pand aan de Koningin Wilhelminalaan 7 in Utrecht. De ontruiming van dit pand vond plaats op 1 november 2010, na een periode waarin het pand door de verdachte en anderen was gekraakt. De verdachte werd aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht, dat het wederrechtelijk vertoeven in een gebouw waarvan het gebruik door de rechthebbende is beëindigd strafbaar stelt.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtmatigheid van de ontruiming door de strafrechter moet kunnen worden getoetst, vooral gezien het belang van het huisrecht van de kraker. Het Hof had ten onrechte geoordeeld dat verweren over de onrechtmatigheid van de ontruiming niet aan de orde konden komen in de strafprocedure. De Hoge Raad benadrukte dat indien er geen voorafgaande toetsing door de burgerlijke rechter heeft plaatsgevonden, de strafrechter de vraag of de ontruiming onrechtmatig was, moet kunnen beoordelen. Dit is van belang voor de bescherming van de rechten van de kraker, vooral in het licht van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.
De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. Dit arrest bevestigt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij ontruimingen en de rol van de rechter in het waarborgen van de rechten van betrokkenen.