Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
17 december 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 23 november 2010 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1974, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de opgelegde gevangenisstraf. De advocaat van de verdachte, mr. P.J.W. de Water, heeft een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en heeft verzocht om vermindering van de hoogte daarvan naar de gebruikelijke maatstaf.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft echter ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld. Aangezien er meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, is de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, overschreden. Dit heeft geleid tot de beslissing om de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van drie jaren te verminderen.
In de slotsom heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De gevangenisstraf is verminderd tot twee jaren en acht maanden, terwijl het beroep voor het overige is verworpen. Deze uitspraak is gedaan op 17 december 2013 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de griffier.