ECLI:NL:HR:2013:24

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
12/00641
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag in het recht van successie na overlijden erflater en de gevolgen van mondelinge afspraken

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage. De zaak betreft een aanslag in het recht van successie die aan de belanghebbende is opgelegd naar aanleiding van de verkrijging uit de nalatenschap van [A], die in 2003 is overleden. Na het indienen van bezwaar tegen de aanslag, heeft de Inspecteur deze gehandhaafd. De Rechtbank te ’s-Gravenhage heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. Hierop heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd.

De Staatssecretaris heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld. De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van zowel het principale als het incidentele beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft de middelen van de Staatssecretaris verworpen en de klachten van de belanghebbende gegrond verklaard.

In de beslissing heeft de Hoge Raad de uitspraak van het Hof vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de vergoeding van door de belanghebbende gemaakte kosten in verband met de behandeling van het bezwaar. De Staatssecretaris is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, en de Inspecteur in de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Dit arrest is uitgesproken op 12 juli 2013 door de Hoge Raad, met M.W.C. Feteris als voorzitter en vier andere raadsheren.

Uitspraak

12 juli 2013
nr. 12/00641
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ’s-Gravenhagevan 21 december 2011, nr. BK-10/00254, betreffende een aan
[X2]te
[Z](hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in het recht van successie.

1.Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is ter zake van de verkrijging uit de nalatenschap van [A], overleden in 2003, een aanslag in het recht van successie opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. De Rechtbank te ’s-Gravenhage (nr. AWB 09/7258 SUCCR) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2.Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft het incidentele beroep beantwoord.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 18 december 2012 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van zowel het principale als het incidentele beroep in cassatie.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het in het in het principale beroep voorgestelde middel

Het middel van de Staatssecretaris faalt op de gronden weergegeven in het heden in de zaak 12/00637 gewezen arrest, waarvan een afschrift aan dit arrest is gehecht.

4.Beoordeling van de in het incidentele beroep voorgestelde klachten

De klachten van de belanghebbende slagen op de gronden weergegeven in het hiervoor onder 3 bedoelde arrest.

5.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nr. 12/00637 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het principale beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën ongegrond,
verklaart het incidentele beroep in cassatie van belanghebbende gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof voor zover deze betrekking heeft op de vergoeding van door belanghebbende gemaakte kosten in verband met de behandeling van het bezwaar,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1416, derhalve € 708, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de Inspecteur in de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 235, derhalve € 117,50, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, P.M.F. van Loon, R.J. Koopman en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2013.