Uitspraak
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van de
Rechtbank te Haarlemvan 28 januari 2011, nrs. 08/7996 en 08/7997, betreffende aan
[X] N.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslagen in de dividendbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de dividendbelasting en de dooruitdelingskorting. De Staatssecretaris van Financiën had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank te Haarlem, die de naheffingsaanslagen in de dividendbelasting van belanghebbende had vernietigd. De Rechtbank had geoordeeld dat belanghebbende recht had op de dooruitdelingskorting, omdat de door het Verenigd Koninkrijk geheven 'income tax' op het dividend als bronbelasting moest worden beschouwd. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de 'income tax' die door het Verenigd Koninkrijk was geheven, niet als een vermindering van de bronbelasting over het dividend kon worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat het belastingkrediet dat het Verenigd Koninkrijk aan belanghebbende had verleend, niet als een vermindering van de bronbelasting moest worden gezien, maar als een teruggaaf van de op de winst van de uitdelende vennootschap geheven belasting. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde de Staatssecretaris van Financiën in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 1770. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van de Wet op de dividendbelasting 1965 en de toepassing van belastingverdragen.