In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door verzoekers tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een geschil over de koop van een woonhuis, waarbij verzoekers zich beroepen op dwaling op basis van artikel 6:228 van het Burgerlijk Wetboek. De centrale vraag in deze procedure was of er sprake was van een mededelingsplicht van de verkoper en op welk peilmoment de overeenkomst gesloten was. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak, waaronder vonnissen van de rechtbank Breda en eerdere arresten van het hof.
De Hoge Raad heeft de klachten van verzoekers in hun cassatieberoep niet gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden, en dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad het beroep van verzoekers verwerpt.
Daarnaast heeft de Hoge Raad verzoekers veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 818,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris aan de zijde van verweerder. Deze uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en onderstreept het belang van duidelijke mededelingsplichten bij de koop van onroerend goed.