ECLI:NL:HR:2013:859

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 oktober 2013
Publicatiedatum
4 oktober 2013
Zaaknummer
13/00726
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over dwaling bij koop woonhuis en mededelingsplicht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door verzoekers tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een geschil over de koop van een woonhuis, waarbij verzoekers zich beroepen op dwaling op basis van artikel 6:228 van het Burgerlijk Wetboek. De centrale vraag in deze procedure was of er sprake was van een mededelingsplicht van de verkoper en op welk peilmoment de overeenkomst gesloten was. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak, waaronder vonnissen van de rechtbank Breda en eerdere arresten van het hof.

De Hoge Raad heeft de klachten van verzoekers in hun cassatieberoep niet gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden, en dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad het beroep van verzoekers verwerpt.

Daarnaast heeft de Hoge Raad verzoekers veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 818,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris aan de zijde van verweerder. Deze uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en onderstreept het belang van duidelijke mededelingsplichten bij de koop van onroerend goed.

Uitspraak

4 oktober 2013
Eerste Kamer
nr. 13/00726
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [verzoeker 1],
2. [verzoekster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. J.H.M. van Swaaij,
t e g e n
[verweerder],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J.P. Heering.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoekers] en [verweerder].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 213007/HA ZA 09-2296 van de rechtbank Breda van 31 maart 2010 en 21 juli 2010;
b. de arresten in de zaak 200.074.526 en 200.074.526/01 van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 23 november 2010 en 25 september 2012.
De arresten van het hof van zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 25 september 2012 hebben [verzoekers] beroep in cassatie ingesteld.
De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [verweerder] toegelicht door zijn advocaat, alsmede door mr. F.M. Dekker, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [verzoekers] heeft bij brief van 6 september 2013 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [verzoekers] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 818,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, G. Snijders en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth
4 oktober 2013.