Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 29 januari 2013, nr. 12/00396, betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep met nummer 13/01193. Het beroep was ingesteld door een belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 januari 2013, betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma.