Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
8 oktober 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, gedateerd 18 oktober 2012. De verdachte, geboren in 1972, heeft het beroep in cassatie ingesteld via zijn advocaat, mr. R.J. Baumgardt. De Advocaat-Generaal, G. Knigge, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en is van oordeel dat de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal, besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan op 8 oktober 2013 en is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg. De uitspraak is gedaan ter openbare terechtzitting.