In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2013 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. Het beroep was gericht tegen de uitspraak van 20 december 2012, waarin het Hof het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Amsterdam behandelde. De zaak betrof de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2008 met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z].
Belanghebbende heeft verschillende middelen voorgesteld in het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft deze middelen beoordeeld en geconcludeerd dat zij niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig was, omdat de voorgestelde middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad overwogen dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 11 oktober 2013, en is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma.