Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
15 oktober 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een verdachte tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, gedateerd 24 mei 2012, met nummer H 92/11. De verdachte, geboren in 1968, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. Th.J. Kelder, die een middel van cassatie heeft voorgesteld. De schriftuur van het cassatieberoep is aan het arrest gehecht en maakt daar deel van uit. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat het beroep niet gegrond is.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat een middel niet behoeft te worden gemotiveerd als het niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad van oordeel is dat de zaak geen nieuwe juridische vragen oproept die relevant zijn voor de ontwikkeling van het recht.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 15 oktober 2013 het beroep verworpen. Dit arrest is uitgesproken door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz, tijdens een openbare terechtzitting.