ECLI:NL:HR:2013:957

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
15 oktober 2013
Zaaknummer
13/03153
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot herziening van een strafzaak wegens onvoldoende nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 oktober 2013 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De aanvrager, geboren in 1951, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren voor meermalen gepleegde verkrachting. De aanvraag tot herziening was ingediend door mr. D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam, en was gebaseerd op een forensisch linguïstisch rapport dat op 6 februari 2012 door de Vrije Universiteit Amsterdam was opgesteld. Dit rapport stelde dat er gerede twijfel bestond over de geloofwaardigheid van de verklaringen van de slachtoffers, en dat nader onderzoek naar de zaak mogelijk nieuwe inzichten zou kunnen opleveren.

De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat in het rapport een aanvullend onderzoek wordt geadviseerd, niet voldoende is om te voldoen aan de eisen van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel vereist dat er nieuwe, door bescheiden gestaafde gegevens zijn die bij het eerdere onderzoek aan de rechter niet bekend waren en die een ernstig vermoeden wekken dat, indien deze gegevens bekend waren geweest, het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag kennelijk ongegrond was en heeft deze afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van substantiële nieuwe feiten of gegevens voor een succesvolle aanvraag tot herziening. De Hoge Raad heeft de aanvraag tot herziening afgewezen, waarmee de eerdere veroordeling van de aanvrager in stand blijft.

Uitspraak

15 oktober 2013
Strafkamer
nr. 13/03153 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 maart 1998
,nummer 23/001547-97
,ingediend door mr. D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam
,namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het Hof heeft in hoger beroep – met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Haarlem van 20 mei 1997 – de aanvrager ter zake van "verkrachting, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2.
In de aanvraag wordt aangevoerd dat uit een bij de aanvraag gevoegde, op 6 februari 2012 door de Vrije Universiteit Amsterdam opgemaakte 'forensisch linguïstische rapportage' over enkele, deels wel en deels niet voor het bewijs gebezigde verklaringen van de aanvrager en van één van de slachtoffers, [slachtoffer], volgt dat "gerede twijfel over de geloofwaardigheid van Verhaar" ontstaat. Op grond van dit rapport komen de opstellers ervan tot de slotconclusie dat "nader onderzoek naar deze zaak (...) de onderbelichte (linguïstische) aspecten van deze zaak naar boven [kan] halen en in verband [kan] brengen met de eerdere bevindingen vanuit een psychologische discipline".
3.3.
De enkele omstandigheid dat in een overgelegd rapport een nader onderzoek wordt geadviseerd, levert niet een gegeven op als hiervoor onder 3.1 bedoeld (vgl. HR 28 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1203).
3.4.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 oktober 2013.
Mr. De Savornin Lohman en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.