ECLI:NL:HR:2013:958

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
15 oktober 2013
Zaaknummer
13/02958
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot herziening van een moordveroordeling op basis van DNA-bewijs

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 oktober 2013 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis van het Gerechtshof te Arnhem. De aanvrager, geboren in 1967, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 jaar voor moord en andere misdrijven. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op een rapport van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau, waarin werd gepleit voor aanvullend DNA-onderzoek. De aanvrager stelde dat, indien dit rapport eerder bekend was geweest, het Hof mogelijk tot een vrijspraak zou zijn gekomen.

De Hoge Raad oordeelde dat de enkele omstandigheid dat in het rapport een aanvullend onderzoek wordt geadviseerd, niet voldoende is om te voldoen aan de eisen van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel vereist dat er een gegeven moet zijn dat bij het onderzoek op de terechtzitting niet bekend was en dat een ernstig vermoeden wekt dat, indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid. De Hoge Raad concludeerde dat de argumenten van de aanvrager niet overtuigend genoeg waren om de aanvraag tot herziening te honoreren.

De Hoge Raad wees de aanvraag tot herziening af, waarbij werd opgemerkt dat de stelling dat één van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen 'discutabel' is, niet voldoende is om een ernstig vermoeden te wekken. De beslissing van de Hoge Raad bevestigt de eerdere veroordeling en onderstreept de strenge eisen die worden gesteld aan herzieningsaanvragen in het strafrecht.

Uitspraak

15 oktober 2013
Strafkamer
nr. 13/02958 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 18 april 2012, nummer 21/000376-11, ingediend door mr. J. Peters, advocaat te Amersfoort, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Arnhem van 25 januari 2011 - de aanvrager in de zaak met parketnummer 05/900082-10 ter zake van 1. "moord", 2. "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd", 3. "medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd" en 4. "belaging" en in de zaak met parketnummer 05/702992-10 wegens "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 jaren.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2.1.
Onder 1 is bewezenverklaard dat de aanvrager:
"op 20 januari 2010 te Bennekom, gemeente Ede, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, [slachtoffer] meerdere malen met een scherp voorwerp, in het lichaam heeft gestoken tengevolge waarvan [slachtoffer] is overleden."
3.2.2.
Het Hof heeft omtrent het bewijs van dit feit onder meer het volgende overwogen:
"Biologisch contactspoor
Van de bemonstering (AABJ4503NL#3) van materiaal van de trui van het slachtoffer rondom de steekverwonding E is een autosomaal DNA-mengprofiel verkregen met daarin autosomale DNA-kenmerken van minimaal twee personen van wie minimaal één een man is. Het hoofdprofiel kan van het slachtoffer zijn; de additionele autosomale DNA-kenmerken kunnen van verdachte zijn. Er kunnen geen statistische berekeningen worden gemaakt, dat wil zeggen dat niet gezegd kan worden hoe groot de kans is dat het materiaal afkomstig is van een ander dan verdachte. De match tussen de additionele autosomale DNA-kenmerken van de bemonstering en het autosomale DNA-profiel van verdachte vindt bevestiging in een Y-chromosomaal DNA mengprofiel dat van de bemonstering is verkregen, omdat dit overeenkomt met het Y-chromosomale DNA-profiel van verdachte. Er kan echter niet worden uitgesloten dat het in de bemonstering gevonden Y-chromosomale DNA-mengprofiel van [betrokkene 1] is. De getuige-deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft daarover bij de rechter-commissaris verklaard dat het gevonden Y-chromosomale DNA-profiel, gelet op de overeenkomstige allelen, sterker naar verdachte wijst (conclusie C) dan naar [betrokkene 1] (conclusie D). Bij verdachte zijn alle kenmerken op één na reproduceerbaar in het DNA-spoor terug te zien.
Ter terechtzitting in hoger beroep is de deskundige dr. A.G.M. van Gorp nogmaals gehoord. Daarbij zijn drie hypothesen naast elkaar gelegd aangaande het aangetroffen autosomale DNA-mengprofiel.
A. Het spoor is afkomstig van het slachtoffer, verdachte en een onbekende derde;
B. Het spoor is afkomstig van het slachtoffer, de broer van verdachte en een onbekende derde;
C. Het spoor is afkomstig van het slachtoffer en twee onbekende derden.
De deskundige heeft aangegeven dat de eerste hypothese vele malen waarschijnlijker is dan de andere twee, ook zonder statistische onderbouwing."
3.3.1.
In de aanvraag wordt aangevoerd dat het ernstige vermoeden bestaat dat het Hof de aanvrager van de onder 1. bewezenverklaarde moord zou hebben vrijgesproken, indien het bekend zou zijn geweest met het bij de aanvraag gevoegde onderzoeksrapport van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau van 29 mei 2013.
3.3.2.
Dit rapport houdt onder meer in:
"Beschouwend de complexiteit van het DNA-mengprofiel [AABJ4503NL#03], de familiaire banden tussen [aanvrager] en [betrokkene 1], het feit dat de DNA-profielen van [aanvrager], [betrokkene 1] en [betrokkene 2] sterke overeenkomsten vertonen, de DNA-profielen verkregen uit de overige bemonsteringen moet de verbale uitspraak van de NFI-deskundige over de DNA-match, gezien bovenstaande argumenten, met een sterke mate van terughoudendheid in beschouwing worden genomen. De gedane uitspraak is vanuit wetenschappelijk oogpunt, binnen deze feiten en omstandigheden, betwistbaar.
Om bovenstaande reden en rekening houdend met de complexiteit van de DNA-interpretatie en de door het Hof toegekende bewijswaarde is het zeer sterk aan te raden om spoor AABJ4503NL#03 te onderwerpen aan een aanvullend DNA-onderzoek, waarbij een DNA-methodiek wordt gehanteerd die meer DNA-kenmerken typeert.
Door toepassing van deze DNA-methodiek wordt een DNA-profiel verkregen dat over significant meer personen onderscheidend vermogen beschikt. Dit zal er in resulteren dat bij de interpretatie van het DNA-mengprofiel er een eenduidigere en beter onderbouwde uitspraak gedaan kan worden over de aan- of afwezigheid van het celmateriaal van specifieke [aanvrager], [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Op basis van de huidige resultaten is een uitspraak hieromtrent discutabel."
3.4.
De enkele omstandigheid dat in een overgelegd rapport een aanvullend onderzoek wordt geadviseerd, levert niet een gegeven op als hiervoor onder 3.1 bedoeld (vgl. HR 28 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1203). De stelling dat één van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen "discutabel" is, kan ook niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 vermeld.
3.5.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 oktober 2013.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.