Uitspraak
gevestigd te ’s-Gravenhage,
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
18 oktober 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 oktober 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen C.T.S. HOLDING B.V. en een verweerster die onder de naam [A] handelt. De zaak betreft een managementovereenkomst die tussentijds is beëindigd. C.T.S. HOLDING B.V. heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het eindarrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 29 mei 2012 is gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten in de feitelijke instanties, waaronder vonnissen van de rechtbank 's-Gravenhage en tussenarresten van het gerechtshof.
De Hoge Raad heeft de klachten die door C.T.S. HOLDING B.V. zijn aangevoerd in het cassatiemiddel niet gegrond verklaard. De Advocaat-Generaal L. Timmerman had eerder geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, waarbij hij zich baseerde op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, en dat daarom geen nadere motivering vereist is.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en C.T.S. HOLDING B.V. veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerster zijn begroot op € 799,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en onderstreept de noodzaak van een ingebrekestelling in het geval van een tekortkoming die vatbaar is voor herstel.