Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Leiden,
wonende te [woonplaats], België,
gevestigd te Heerlen,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
18 oktober 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 oktober 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een eerdere uitspraak van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. K. Aantjes, had een schadevergoeding geëist van de Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), een medeverweerder en de fabrikant Medtronic B.V. De zaak betrof een medische ingreep waarbij een hartklepprothese werd aangebracht. De eiseres stelde dat er sprake was van productaansprakelijkheid op basis van artikel 6:185 en 186 van het Burgerlijk Wetboek, en aansprakelijkheid van de medische hulpverlener op basis van de informatieplicht volgens artikel 7:448 BW.
De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen van de rechtbank 's-Gravenhage en het arrest van het gerechtshof, waaruit blijkt dat de eiseres in feitelijke instanties niet in het gelijk is gesteld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de eiseres in het cassatiemiddel niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd onderbouwd met de overweging dat de klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft het beroep van de eiseres verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De kosten aan de zijde van LUMC en de medeverweerder werden begroot op € 799,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, terwijl de kosten aan de zijde van Medtronic eveneens werden begroot op € 799,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan cassatie worden gesteld en de rol van de Hoge Raad als hoogste rechtscollege in Nederland.