ECLI:NL:HR:2013:BY7926
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over machtiging voortzetting inbewaringstelling en geneeskundig onderzoek onder de Wet Bopz
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De zaak betreft een verzoek tot cassatie van een betrokkene, die in eerste instantie door de rechtbank Arnhem op 12 november 2012 in bewaring was gesteld. De betrokkene had beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank, waarin een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling en een geneeskundig onderzoek was verleend. De officier van justitie te Arnhem was als verweerder in cassatie betrokken, maar heeft geen verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad verwijst in zijn beschikking naar de eerdere beschikking van de rechtbank en stelt vast dat de klachten die in het cassatierekest zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president E.J. Numann, als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en C.A. Streefkerk. De openbare uitspraak is gedaan door raadsheer M.A. Loth. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de betrokkene, waarmee de beschikking van de rechtbank Arnhem in stand blijft.