ECLI:NL:HR:2013:BY9714
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- V. van den Brink
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet tijdig indienen van middelen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De verdachte had beroep ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 2 december 2010 had geoordeeld in de strafzaak met nummer 22/000253-06. De verdachte, geboren in 1961, had echter niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie ingediend. Dit is een vereiste volgens artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in het beroep, gezien het feit dat de termijn niet in acht was genomen.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte niet tijdig door een raadsman een schriftuur had ingediend. Hierdoor was niet voldaan aan de wettelijke vereisten, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte in het beroep niet kon worden ontvangen. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van procesregels en termijnen in het strafrecht, en bevestigt dat het niet tijdig indienen van middelen van cassatie kan leiden tot niet-ontvankelijkheid.
Het arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz. Deze uitspraak onderstreept de strikte toepassing van de procesregels in het strafrecht en de gevolgen van het niet naleven daarvan.