ECLI:NL:HR:2013:BZ0966

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/04737
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep in erfrechtelijke geschil over verdeling nalatenschap

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 februari 2013 uitspraak gedaan over een cassatieberoep dat was ingesteld door [eiser] tegen de verweerders [verweerder 1] en [verweerster 2]. Het geschil betreft de nietigverklaring van schenkingen en een testament in het kader van de verdeling van een nalatenschap. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die in de feitelijke instanties zijn gewezen, waaronder vonnissen van de rechtbank Utrecht en arresten van het gerechtshof te Amsterdam. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de cassatiedagvaarding aan het arrest is gehecht en dat de verweerders in cassatie niet zijn verschenen. De Procureur-Generaal heeft het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de eiser klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft dit standpunt overgenomen en geoordeeld dat de klachten van de eiser geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad heeft daarom het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard en de eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerders op nihil zijn begroot.

Uitspraak

8 februari 2013
Eerste Kamer
12/04737
EE/EP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. E.R. Weegenaar,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verweerster 2],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Eiser zal hierna ook worden aangeduid als [eiser].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 30835/HF ZA 94-56 van de rechtbank Utrecht van 8 januari 1997, 13 april 2005 en 24 december 2008;
b. de arresten in de zaak 520/97 van het gerechtshof te Amsterdam van 6 januari 2000 en 16 november 2000;
c. het arrest in de zaak 200.033.530 van het gerechtshof te Amsterdam van 10 juli 2012.
Het arrest van het hof van 10 juli 2012 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 10 juli 2012 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld.
De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] c.s. is verstek verleend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 28 december 2012 op dit standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij
die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2,3 en 4).
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van verweerders begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren E.J. Numann, als voorzitter, A.M.J. van Buchem-Spapens en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 8 februari 2013.