ECLI:NL:HR:2013:BZ2865

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 mei 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/00511
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor passagiers bij vertraging van vlucht HV 798

In deze zaak gaat het om een schadevergoedingsvordering van passagiers van vlucht HV 798, die op 31 januari 2009 van Gran Canaria naar Rotterdam zou vliegen. De passagiers meldden zich tijdig en met de juiste reisdocumenten bij de incheckbalie, maar de vlucht liep vertraging op door een zieke passagier tijdens de voorafgaande vlucht. De passagiers vorderden compensatie op grond van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie en bijstand aan luchtreizigers regelt bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de compensatie ook verschuldigd is bij vertraging van drie uur of meer, conform het 'Sturgeon-arrest' van het HvJEU.

Transavia, de luchtvaartmaatschappij, bestreed het vonnis van de kantonrechter en voerde aan dat er sprake was van buitengewone omstandigheden die de vertraging veroorzaakten, en dat de kantonrechter dit verweer ten onrechte had gepasseerd. De Hoge Raad oordeelde dat het verweer van Transavia niet voldoende was behandeld door de kantonrechter, wat leidde tot de vernietiging van het vonnis en verwijzing naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.

De Hoge Raad reserveerde de beslissing over de proceskosten tot de einduitspraak en begrootte de kosten aan de zijde van Transavia op € 875,86 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, terwijl de kosten aan de zijde van de passagiers op nihil werden begroot. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van verweren in civiele procedures, vooral in zaken die betrekking hebben op consumentenrechten en compensatie bij vertragingen.

Uitspraak

3 mei 2013
Eerste Kamer
12/00511
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
TRANSAVIA AIRLINES C.V.,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
2. [Verweerder 2],
beiden wonende te [woonplaats],
3. [Verweerster 3],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Transavia en [verweerder] c.s.
1. Het geding
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar zijn tussenarrest van 15 juni 2012, LJN BW5518.
Transavia heeft, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, afgezien van een nadere schriftelijke toelichting.
De aanvullende conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot vernietiging en verwijzing.
2. Beoordeling van het middel
2.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerder] c.s. - hierna ook: de passagiers - hebben bij Transavia een vlucht (met vluchtnummer HV 798) geboekt, die hen op 31 januari 2009 om 9.35 uur lokale tijd vanuit Gran Canaria naar Rotterdam zou vervoeren.
(ii) De passagiers hebben zich op tijd en in het bezit van de juiste reisdocumenten gemeld bij de incheckbalie op het vliegveld.
(iii) Vlucht HV 798 heeft vertraging opgelopen doordat Transavia zowel tijdens de voorafgaande vlucht van het betrokken toestel als bij het instappen van de onderhavige vlucht te kampen heeft gehad met een zieke passagier.
(iv) De passagiers zijn later op de dag alsnog met Transavia naar Rotterdam gevlogen.
2.2 De passagiers vorderen in dit geding betaling van, in hoofdsom, € 400,-- per passagier op grond van de compensatieregeling, bedoeld in art. 6 en 7 van de Verordening (EG) nr. 261/2004 inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten - hierna: de Verordening - wegens de hiervoor in 3.1 onder (iii) en (iv) bedoelde vertraging, die meer dan drie uren belopen heeft.
2.3 De kantonrechter heeft, zich conformerend aan een uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam, die zich op zijn beurt richtte naar het 'Sturgeon-arrest' van het HvJEU (vermeld in rov. 3.2 van het tussenarrest), geoordeeld dat de in art. 7 van de Verordening bedoelde compensatie voor passagiers van geannuleerde vluchten ook verschuldigd is aan passagiers die tijdverlies door een vertraging van drie uren of meer hebben geleden.
2.4.1 Transavia bestrijdt het vonnis van de kantonrechter met een uit twee onderdelen bestaand middel. Onderdeel 1 klaagt dat de kantonrechter, door te weigeren prejudiciële vragen aan het HvJEU te stellen, althans zijn uitspraak aan te houden in afwachting van een vijftal in het middel vermelde prejudiciële procedures die betrekking hebben op de uitleg van de Verordening op het in het geding zijnde punt, heeft gehandeld in strijd met een fundamentele verplichting van Unierecht.
2.4.2 In het midden kan blijven of deze klacht afstuit op het bepaalde in art. 80 lid 1 RO op de grond dat deze niet kan worden beoordeeld zonder daarin de juistheid van de rechtsopvattingen van de kantonrechter te betrekken ter zake van de noodzaak tot het stellen van prejudiciële vragen of tot een zodanige aanhouding. Het onderdeel kan bij gebrek aan belang in elk geval niet tot cassatie leiden, nu het HvJEU inmiddels, bij arrest van 23 oktober 2012, LJN BY2173, NJ 2013/4, uitspraak heeft gedaan in de in het tussenarrest van de Hoge Raad van 15 juni 2012 bedoelde gevoegde zaken C-581/10 en C-629/10.
2.5.1 Onderdeel 2 betoogt dat het bestreden vonnis niet de in art. 80 lid 1 onder a RO bedoelde gronden bevat doordat de kantonrechter in het geheel niet is ingegaan op het verweer van Transavia dat bij de vertraging sprake is geweest van bijzondere omstandigheden als bedoeld in art. 5 lid 3 van de Verordening. Een dergelijke klacht valt onder art. 80 lid 1, aanhef en onder a, RO.
2.5.2 Deze klacht slaagt. Transavia heeft zich verweerd met onder meer de stelling dat de vertraging, veroorzaakt door de omstandigheden als vermeld hiervoor in 3.1 onder (iii), aldus het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden, als bedoeld in art. 5 lid 3 van de Verordening. Dit verweer is door de kantonrechter onbesproken gelaten. Nu dit verweer, bij gegrondbevinding, tot afwijzing van de vordering moet leiden, had de kantonrechter het in zijn overwegingen dienen te betrekken.
2.6 Het bestreden eindvonnis kan niet in stand blijven. Nu de passagiers het passeren van het verweer niet hebben uitgelokt of verdedigd, zullen de proceskosten in cassatie worden gereserveerd.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Haarlem van 28 december 2011;
verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van Transavia op € 875,86 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van de passagiers op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter, de vice-president F.B. Bakels en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 3 mei 2013.