ECLI:NL:HR:2013:BZ2867

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 mei 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/00512
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor passagiers bij vertraging van vlucht en recht op pleidooi

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, gaat het om een schadevergoedingsvordering van passagiers van Transavia Airlines C.V. in verband met een vertraging van hun vlucht HV 5054 van Alicante naar Rotterdam op 24 december 2008. De passagiers, die tijdig en met de juiste reisdocumenten aanwezig waren, hebben te maken gekregen met een vertraging door ziekte van de captain. Ondanks dat zij zorg en bijstand hebben ontvangen, vorderen zij compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie en bijstand aan luchtreizigers regelt bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten.

De kantonrechter heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat de passagiers recht hebben op compensatie, maar Transavia heeft in cassatie aangevoerd dat de kantonrechter hen ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om de zaak te bepleiten, ondanks een tijdig verzoek daartoe. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het recht op pleidooi in beginsel moet worden gerespecteerd en dat de kantonrechter dit verzoek niet zonder goede redenen mag afwijzen. De Hoge Raad vernietigt het vonnis van de kantonrechter en verwijst de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.

De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in cassatie gereserveerd, wat betekent dat deze kosten pas bij de einduitspraak in de zaak zullen worden vastgesteld. Dit arrest benadrukt het belang van het recht op pleidooi en de noodzaak voor rechters om verzoeken om pleidooi zorgvuldig te overwegen en te motiveren.

Uitspraak

3 mei 2013
Eerste Kamer
12/00512
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
TRANSAVIA AIRLINES C.V.,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
2. [Verweerster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
3. [Verweerder 3],
4. [Verweerster 4],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Transavia en [verweerder] c.s.
1. Het geding
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar zijn tussenarrest van 15 juni 2012, LJN BW9932.
Transavia heeft, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, afgezien van een nadere schriftelijke toelichting.
De aanvullende conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot vernietiging en verwijzing.
2. Beoordeling van het middel
2.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerder] c.s. - hierna ook: de passagiers - hebben bij Transavia een vlucht (met vluchtnummer HV 5054) geboekt van Alicante (Spanje) naar Rotterdam. Op basis van de overeenkomst zou Transavia de passagiers op 24 december 2008 om 17:10 uur lokale tijd vanuit Alicante per vliegtuig vervoeren.
(ii) De passagiers hebben zich op tijd en in het bezit van de juiste reisdocumenten gemeld bij de incheckbalie op het vliegveld.
(iii) De vlucht is vertraagd wegens ziekte van de captain.
(iv) De passagiers hebben zorg en bijstand gekregen, waaronder een telefoonkaart, eten, drinken en een hotelovernachting. De passagiers zijn op 25 december 2008 om 09.20 uur alsnog met Transavia naar Rotterdam gevlogen.
2.2 De passagiers vorderen in dit geding betaling van, in hoofdsom, € 400,-- per passagier op grond van de compensatieregeling, bedoeld in art. 6 en 7 van de Verordening (EG) nr. 261/2004 inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten - hierna: de Verordening - wegens de hiervoor in 3.1 onder (iii) en (iv) bedoelde vertraging, die meer dan drie uren belopen heeft.
2.3 De kantonrechter heeft, zich conformerend aan een uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam, die zich op zijn beurt richtte naar het 'Sturgeon-arrest' van het HvJEU (vermeld in rov. 3.2 van het tussenarrest), geoordeeld dat de in art. 7 van de Verordening bedoelde compensatie voor passagiers van geannuleerde vluchten ook verschuldigd is aan passagiers die tijdverlies door een vertraging van drie uren of meer hebben geleden.
2.4.1 Transavia bestrijdt het vonnis van de kantonrechter met een uit twee onderdelen bestaand middel. Onderdeel 1 klaagt dat de kantonrechter, door te weigeren prejudiciële vragen aan het HvJEU te stellen, althans zijn uitspraak aan te houden in afwachting van een vijftal in het middel vermelde prejudiciële procedures die betrekking hebben op de uitleg van de Verordening op het in het geding zijnde punt, heeft gehandeld in strijd met een fundamentele verplichting van Unierecht.
2.4.2 In het midden kan blijven of deze klacht afstuit op het bepaalde in art. 80 lid 1 RO op de grond dat deze niet kan worden beoordeeld zonder daarin de juistheid van de rechtsopvattingen van de kantonrechter te betrekken ter zake van de noodzaak tot het stellen van prejudiciële vragen of tot een zodanige aanhouding. Het onderdeel kan bij gebrek aan belang in elk geval niet tot cassatie leiden, nu het HvJEU inmiddels, bij arrest van 23 oktober 2012, LJN BY2173, NJ 2013/4, uitspraak heeft gedaan in de in het tussenarrest van de Hoge Raad van 15 juni 2012 bedoelde gevoegde zaken C-581/10 en C-629/10.
2.5.1 Onderdeel 2 betoogt dat de kantonrechter zijn tussen- en eindvonnis heeft gewezen zonder Transavia in de gelegenheid te stellen de zaak te bepleiten, ondanks een tijdig gedaan, daartoe strekkend verzoek.
De kantonrechter heeft daarmee gehandeld in strijd met art. 134 lid 1 Rv en art. 6 EVRM. Een dergelijke klacht valt onder art. 80 lid 1, aanhef en onder a, RO.
2.5.2 Deze klacht slaagt. Transavia heeft, blijkens de door haar overgelegde, correct geadresseerde, kennelijk succesvol verzonden faxberichten, tijdig, namelijk kort nadat de zaak voor de eerste maal naar de rol was verwezen voor vonnis, verzocht de zaak te mogen bepleiten. Op grond van het bepaalde in art. 134 lid 1 Rv hebben partijen in beginsel het recht hun standpunten bij pleidooi toe te lichten. Een verzoek om de zaak te mogen bepleiten zal slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mogen worden geweigerd. Daartoe is noodzakelijk dat van de zijde van de wederpartij tegen toewijzing van het verzoek klemmende redenen worden aangevoerd of dat toewijzing van het verzoek strijdig zou zijn met de eisen van een goede procesorde. In elk van beide hiervoor bedoelde gevallen zal de rechter zijn redenen voor de afwijzing van het verzoek uitdrukkelijk moeten vermelden en zijn beslissing daaromtrent deugdelijk moeten motiveren (HR 27 januari 2012, LJN BU8513, NJ 2012/76). Nu het ervoor moet worden gehouden dat van de zijde van de passagiers tegen het verzoek van Transavia geen bezwaar is gemaakt en de kantonrechter niet heeft overwogen dat toewijzing van het verzoek strijdig zou zijn met de eisen van een goede procesorde, is de klacht terecht voorgesteld. Het hof waarnaar de zaak wordt verwezen zal partijen tot pleidooi moeten toelaten.
2.6 Het bestreden eindvonnis kan niet in stand blijven. Nu de passagiers het passeren van het verzoek om pleidooi niet hebben uitgelokt of verdedigd, zullen de proceskosten in cassatie worden gereserveerd.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Haarlem van 28 december 2011;
verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van Transavia op € 880,26 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van de passagiers op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter, de vice-president F.B. Bakels en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 3 mei 2013.