ECLI:NL:HR:2013:BZ2903

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 april 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/05992
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep inzake erfenis en huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2013 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat was ingesteld door de man in een geschil over de verdeling van een erfenis na echtscheiding. De man, verzoeker tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 18 september 2012, waarin de vrouw, verweerder in cassatie, niet verschenen was. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Amsterdam en het gerechtshof, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moet worden op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de man geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat hij klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De Hoge Raad concludeert dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth.

Uitspraak

12 april 2013
Eerste Kamer
12/05992
RM/DH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. M. Bouman,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 371204/FA RK 07-3920 van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2007, 9 april 2008, 27 augustus 2008, 6 mei 2009,
31 augustus 2010, 1 juni 2011, 26 oktober 2011 en 14 december 2011;
b. de beschikking in de zaak 200.099.770/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 18 september 2012.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof van 18 september 2012 heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2 en 3).
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann, als voorzitter, A.M.J. van Buchem-Spapens en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 12 april 2013.