ECLI:NL:HR:2013:BZ5376
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- N. Jörg
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn in cassatie en de gevolgen daarvan
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 23 februari 2011 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1968, heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij hij een gevangenisstraf van drie maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, opgelegd kreeg. De advocaat van de verdachte, mr. B.J. Schadd, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht.
De Hoge Raad heeft op 26 maart 2013 uitspraak gedaan in deze cassatiezaak, waarbij de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) aan de orde kwam. Het eerste middel klaagde dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. De Hoge Raad oordeelde dat dit middel gegrond was, maar dat er geen aanleiding was om aan het oordeel dat de redelijke termijn was overschreden enige rechtsgevolg te verbinden. Dit was te wijten aan de aard van de opgelegde straf en de mate van overschrijding van de termijn.
De overige middelen die door de verdachte zijn ingediend, konden niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat deze middelen geen nadere motivering behoefden, aangezien ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.