Uitspraak
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.Beslissing
12 juli 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over de koop van een bouwkavel. De eisers, [eiser 1] en [eiseres 2], hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 31 juli 2012. Dit arrest bevestigde eerdere vonnissen van de rechtbank Haarlem, waarin de eisers schadevergoeding vorderden van de erfgenamen van [betrokkene 1], die op 18 april 2010 is overleden. De eisers stelden dat zij schade hadden geleden als gevolg van onrechtmatige gedragingen van de verkoper, [betrokkene 1].
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten van de eisers niet tot cassatie konden leiden. De conclusie van de Advocaat-Generaal, J. Spier, strekte tot verwerping van het principale beroep, met toepassing van artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Hierdoor faalde het principale beroep en kwam het voorwaardelijk incidentele beroep van de erfgenamen niet aan de orde.
In de beslissing heeft de Hoge Raad de eisers veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de erfgenamen zijn begroot op € 1.886,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak benadrukt het belang van de rechtszekerheid en de noodzaak voor partijen om hun rechtsvragen duidelijk te formuleren, zodat deze ook daadwerkelijk tot cassatie kunnen leiden.