Uitspraak
gevestigd te Amsterdam,
gevestigd te Weert,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
(art. 5):
Het onderdeel faalt dus.
9 mei 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 mei 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen ABN AMRO BANK N.V. en BOTERSLOOT C.V. De kwestie draait om de klachtplicht van de koper in het kader van een koopovereenkomst, waarbij asbest is aangetroffen in het gebouw dat door Fortis Bank (Nederland) N.V. aan Botersloot is verkocht. De Hoge Raad behandelt de vraag of de klachttermijn is gaan lopen na de ontdekking van gebonden asbest, en of de koper ook verplicht is om te klagen over gebreken die hij niet expliciet aan zijn vordering ten grondslag legt.
De feiten van de zaak zijn als volgt: in 1994 heeft Fortis een gebouw verkocht aan Botersloot. In de koopovereenkomst werd onder andere gegarandeerd dat er geen asbesthoudende materialen aanwezig waren. Echter, na de verkoop werd asbest aangetroffen, wat leidde tot een aansprakelijkstelling door Botersloot. De rechtbank had de vordering van Botersloot afgewezen op grond van het feit dat zij niet tijdig had geklaagd. Het hof daarentegen oordeelde dat de vordering wel toewijsbaar was, omdat Botersloot tijdig had geklaagd over de aanwezigheid van losgebonden asbest.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof en oordeelde dat de klachtplicht van de koper niet alleen geldt voor gebreken die hij expliciet aan zijn vordering ten grondslag legt. De koper moet ook rekening houden met andere gebreken die hij had kunnen ontdekken. De Hoge Raad benadrukte dat het aan de koper is om te bepalen of hij zich op een gebrek wil beroepen, maar dat hij wel een onderzoeksplicht heeft na de ontdekking van een gebrek. De Hoge Raad verwierp het principale beroep van ABN AMRO en veroordeelde hen in de proceskosten.