Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep.
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
20 mei 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 mei 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte, geboren in 1982, tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Den Haag van 18 februari 2013. Het nummer van het arrest van het Gerechtshof is 22/004101-12. De verdachte heeft geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijke termijn, zoals voorgeschreven in artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moet worden in het beroep. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en geoordeeld dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het beroep, omdat de termijnoverschrijding niet in acht is genomen. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De beslissing van de Hoge Raad is dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn cassatieberoep.