Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
21 januari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 6 september 2013, waarin een verzoek tot uitlevering van een opgeëiste persoon door de Republiek Turkije werd behandeld. De opgeëiste persoon, geboren in 1971, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank. De advocaat van de opgeëiste persoon, mr. O.O. van der Lee, heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat het beroep niet gegrond is.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat een middel niet behoeft te worden gemotiveerd als het niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft vervolgens het beroep verworpen, wat betekent dat de eerdere uitspraak van de Rechtbank Amsterdam in stand blijft.
Dit arrest is gewezen op 21 januari 2014 door de raadsheer H.A.G. Splinter-van Kan als voorzitter, samen met de raadsheren W.F. Groos en V. van den Brink. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting, waarbij de waarnemend griffier E. Schnetz aanwezig was.