Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
Pensioenrechten
4.Beslissing
13 juni 2014.
Hoge Raad
In deze zaak, die op 13 juni 2014 door de Hoge Raad is behandeld, betreft het een Curaçaose kwestie binnen het familierecht, specifiek gericht op de verrekening van pensioenrechten na echtscheiding. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had in 1993 met de man, verweerder in cassatie, in de Dominicaanse Republiek in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. De echtscheiding werd uitgesproken door het gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 13 september 2011. De vrouw verzocht om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en om de verdeling van de pensioenaanspraken van de man. Het gerecht wees deze verzoeken af, onder verwijzing naar de verdiencapaciteit van de vrouw en de omstandigheden van het geval, waaronder het leeftijdsverschil tussen partijen.
De vrouw ging in cassatie tegen de beschikking van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, dat de afwijzing van haar verzoeken bevestigde. De Advocaat-Generaal L.A.D. Keus adviseerde tot vernietiging en verwijzing. De Hoge Raad oordeelde dat de eisen van redelijkheid en billijkheid in deze zaak meebrachten dat verrekening van de pensioenrechten achterwege moest blijven. De Hoge Raad bevestigde dat pensioenrechten in de huwelijksgoederengemeenschap vallen, maar dat de rechter een grote mate van vrijheid heeft bij de beoordeling of en in hoeverre verrekening dient plaats te vinden, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval.
De Hoge Raad concludeerde dat het hof zijn oordeel voldoende had onderbouwd met de relevante feiten en omstandigheden, zoals het bescheiden pensioen van de man, het leeftijdsverschil, en de verwachting dat de vrouw haar verdiencapaciteit zou benutten. De Hoge Raad verwierp het beroep van de vrouw, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand bleven.