Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
1 juli 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Dordrecht, gedateerd 22 oktober 2012, met nummer RK 10/91. Het beroep is ingesteld door de klaagsters, [A] B.V. en [B] B.V., die beiden gevestigd zijn te [vestigingsplaats]. De klaagsters hebben hun beroep in cassatie ingediend via hun advocaat, mr. P.M. van Russen Groen, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. Deze middelen zijn aan het arrest gehecht en maken daar deel van uit.
De Advocaat-Generaal, G. Knigge, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Na deze conclusie heeft de raadsman schriftelijk gereageerd op de standpunten van de Advocaat-Generaal. De Hoge Raad heeft vervolgens de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen op 1 juli 2014. De beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting, waarbij ook de waarnemend griffier E. Schnetz aanwezig was.